Chapter 1 Flashcards
(121 cards)
1
Q
aanbellen
A
to ring the bell
2
Q
aanhef, de
A
opening words, the
3
Q
aankloppen
A
to knock
4
Q
aanwezig
A
present
5
Q
afsluiting, de
A
closing words, the
6
Q
baas, de
A
boss, the
7
Q
beïnvloeden
A
to influence
8
Q
bekijken
A
to look at
9
Q
beklimmen
A
to climb
10
Q
bewolkt
A
cloudy
11
Q
bezienswaardigheid, de
A
the sight
12
Q
bezigheid, de
A
activity, the
13
Q
binnenland, de
A
inland, the
14
Q
bloem, de
A
flower, the
15
Q
boerderij, de
A
farm, the
16
Q
bui, de
A
shower, downpour, the
17
Q
circa
A
approximately
18
Q
daardoor
A
consequently
19
Q
dijk, de
A
dike, the
20
Q
dorp, het
A
village, the
21
Q
draaien
A
to turn
22
Q
droog
A
dry
23
Q
eiland, het
A
island, the
24
Q
gat, het
A
hole, the
25
gebied, het
area, the
26
gebouw, het
building, the
27
gebruiken
to use
28
gematigd
temperate
29
gemiddeld
average
30
gevoel, het
feeling, the
31
gids, de
guide, the
32
glas, het
glass, the
33
graad, de
degree, the
34
groet, de
salutation, the
35
groetjes, de
regards
36
hagelen
to hail
37
heet
hot
38
heuvel, de
hill, the
39
in de verte
in the distance
40
ineens
suddenly
41
informeel
informal
42
kaal
barren, empty
43
kamperen
to camp out
44
kans, de
chance, the
45
kant, de
side, the
46
klaar
finished, ready
47
kloppen
to be right
48
koel
cool
49
koningin, de
queen, the
50
koud
cold
51
kruis, het
cross, the
52
kust, de
coast, the
53
landschap, het
landscape, the
54
later
later
55
lente, de
spring, the
56
lied, de
song, the
57
liefs
love
58
lieve
dear
59
lucht, de
sky, the
60
meel, het
flour, the
61
meer, het
lake, the
62
merken
to notice
63
metro, de
tube, subway, the
64
min
minus
65
misten
to be foggy
66
molen, de
windmill, the
67
musicus, de
musician, the
68
nat
wet
69
neerslag, de
rainfall, the
70
noorden, het
north, the
71
onder
under
72
oosten, het
east, the
73
opklaring, de
sunny period, the
74
overdag
in the daytime
75
park, het
park, the
76
periode, de
period, the
77
plat
flat
78
platteland, het
countryside, the
79
provincie, de
province, the
80
regen, de
rain, the
81
regenen
to rain
82
rivier, de
river, the
83
rondkijken
to look around
84
schijnen
to shine (sun)
85
skien
to go skiing
86
sloot, de
ditch, the
87
sneeuw, de
snow, the
88
sneeuwen
to snow
89
spijten
to be sorry
90
stad, de
town, the
91
stormen
to blow up a gale
92
systeem, het
system, the
93
tegenwind, de
head wind, the
94
temperatuur, de
temperature, the
95
terugbrengen
to bring back
96
terugkomen
to come back, to return
97
tocht, de
trip, the
98
toerist, de
tourist, the
99
toren, de
tower, the
100
Venetie
Venice
101
verderop
further on
102
verschil, het
difference, the
103
voet, de
foot, the
104
voorstel, het
proposal, the
105
vriezen
to freeze
106
waaien
to blow (wind)
107
weer, het
weather, the
108
weerbericht, het
weather report, the
109
weersverwachting, de
weather forecast, the
110
weiland, het
pasture, meadow, the
111
west
west
112
wind, de
wind, the
113
winter, de
winter, the
114
winters
wintery
115
wolk, de
cloudy, the
116
zacht
mild
117
zak, de
bag, the
118
zeeklimaat, het
sea climate, the
119
zeer
extremely
120
zuiden, het
south, the
121
zwak
weak
