Chapter 1 begrippen Flashcards
(31 cards)
Agglomeratie
Steden en dorpen die aan elkaar gegroeid zijn tot een stedelijk gebied.
Arbeiderswijken
Woonwijk bij het stadscentrum waar vroeger de mensen woonden die van het platteland kwamen om in de fabrieken te werken.
Bevolkingsdichtheid
Gemiddeld aantal inwoners per vierkante km.
Binnenstad
Het oudste deel van een stad dat gebouwd is voor 1870.
Breedtecirkel (parallel)
Horizontale lijn van het graadnet.
Coördinaat
Een getal dat de precieze ligging van een plaats aangeeft.
Eengezinswoning
Een woningsoort die bedoeld is voor iemand met een partner en kinderen.
Evenaar
Horizontale cirkel over het midden van de aarde verdeeld in een Noordelijk en in een Zuidelijk halfrond
Forens
Iemand die dagelijks heen en weer reist tussen woongemeente en werkgemeente
Graadnet
Netwerk van verticale lijnen (lengtecirkels) en horizontale lijnen (breedtecirkels) waarmee je heel precies een positie op de aarde kunt bepalen
Halfrond
Helft van de aardbol
Hoogbouw
Flats
Lengtecirkels (meridiaan)
Verticale lijn van het graadnet
Meridiaan (lengtecirkel)
Verticale lijn van het graadnet
Nieuwbouwwijk
Wijk aan de rand van de stad met vooral eengezinswoningen, die gebouwd zijn na 1985
Noordpool
Gebied aan de noordkant van de aarde
Nulmederidiaan
De lengtecirkel die door Greenwich (dorpje bij London) loopt
Overgangsgebied
Gebied rond een stad waar de invloed van de stad groot is
Parallel (breedtecirkel)
Horizontale lijn van het graadnet
Platteland
Landelijk gebied buiten de stad
Re-urbanisatie
De terugkeer vanuit de dorpen naar de stad
Stad
Een plaats met tenminste 50.000 inwoners en een hoge bevolkingsdichtheid en veel voorzieningen
Stadscentrum
Het hart van de stad, waar winkels, kantoren en uitgaansmogelijkheden zijn
Stadsgewest
Een grote stad met sterke relaties met omliggende plaatsen