Hoofdstuk 3 Arm en rijk Flashcards

(39 cards)

1
Q

Absolute armoede

A

Armoede waarbij mensen niet kunnen voorzien in hun basisbehoeften: voeding, onderdak, onderwijs en gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Analfabetisme

A

Het percentage van de bevolking dat niet kan lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Arbeidsintensief

A

Er zijn vooral arbeiders nodig om te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Armoedegrens

A

Het inkomen dat iemand nodig heeft om te kunnen voorzien in de basisbehoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bbp per hoofd

A

Het bruto binnenlands product, gedeeld door het aantal inwoners in een land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beroepsbevolking

A

Het deel van de bevolking tussen de 15 en 65 jaar (werkend en werkeloos) dat betaald werk kan doen voor meer dan twaalf uur per week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bruto binnenlands product (bbp)

A

De totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

centrum

A

Rijke landen met een heel hoge HDI en een grote invloed in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

commercieel

A

Bedrijven die gericht zijn op het maken van winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

continentaal schaalniveau

A

De grootte van een gebied dat je bekijkt is een werelddeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

derdewereldlanden (ontwikkelingslanden)

A

Arme landen met een lage HDI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geografisch schaalniveau

A

Het niveau waarop je een verschijnsel bekijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Human Development Index (HDI)

A

Een getal dat wordt gebruikt om de ontwikkeling van landen te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

informele sector

A

Baantjes en bedrijfjes in de tertiaire sector van arme landen, waarvoor geen vergunning is afgegeven. Er zijn dus geen gegevens bekend bij de regering. Bijvoorbeeld: schoenpoetser, straatverkoper of autowasser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

invoerrechten

A

Extra geld, dat landen vragen om goederen in hun land te mogen invoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

inzoomen

A

De aarde van dichtbij bekijken: je bekijkt een kleiner gebied en ziet meer details

17
Q

kapitaalintensief

A

Productie waarbij vooral geld (kapitaal) nodig is

18
Q

kolonialisme

A

Het innemen van overzeese gebieden door Europese landen om er economisch of politiek beter van te worden

19
Q

levensverwachting

A

Gemiddeld aantal jaren, dat iemand bij zijn geboorte naar verwachting heeft te leven

20
Q

lokaal schaalniveau

A

De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van een stad of wijk

21
Q

microkredieten

A

Kleine leningen aan ondernemers in arme landen, waarmee ze een bedrijfje op kunnen zetten of uitbreiden, zodat ze een beter inkomen krijgen

22
Q

mondiaal schaalniveau

A

De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van de wereld

23
Q

nationaal schaalniveau

A

De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van een land

24
Q

niet-gouvernementele organisaties (ngo’s)

A

Hulporganisaties die onafhankelijk van overheden werken

25
noodhulp
Hulp die bij een ramp wordt gegeven
26
ontwikkelingshulp
Hulp van de rijke landen aan de arme landen
27
ontwikkelingslanden (derdewereldlanden)
Arme landen met een lage HDI
28
ontwikkelingssamenwerking
Samenwerking, waarbij arme en rijke landen samen bekijken hoe met geld, goederen of kennis het leven in arme landen kan worden verbeterd.
29
opkomende economieën
Landen waarvan de economieën sneller groeien dan die van andere landen
30
periferie
Arme landen met een lage HDI
31
primaire sector
De economische sector, die gericht is op het produceren van landbouwproducten en grondstoffen
32
regionaal schaalniveau
De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van een provincie
33
relatieve armoede
Armoede vergeleken met het gemiddelde inkomen van een land
34
secundaire sector
De economische sector die gericht is op de productie van industriële goederen
35
semiperiferie
Landen die niet bij het centrum en de periferie horen
36
tertiaire sector
De economische sector die gericht is op het leveren van diensten
37
uitzoomen
Een groter gebied bekijken: je ziet dan minder details, maar meer relaties tussen gebieden
38
westerse landen
Een groep rijke centrumlanden, die bestaan uit: West-Europa, Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Japan, Zuid-Korea en Israël.
39
zelfvoorzienend
Voedsel produceren voor eigen gebruik