CiO thema 3 en 4 Flashcards

(41 cards)

1
Q

Non-verbale communicatie
(functies in interactie)

A
  • vervangen
  • accentueren of verzachten
  • aanvullen
  • tegenspreken
  • reguleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Halo effect

A

als je een positief iets ziet, zal de rest door gegeneraliseerd zijn, dus ook positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Reciprocal liking

A
  • mensen voelen zich sneller aangetrokken tot mensen als ze denken dat ze door hen worden gewaardeerd
  • vaak ook self-fulfilling prophecy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zelfbewustzijn en emotiemanagement

A

mate waarin men bewust is van eigen gevoel en in staat is deze te herkennen en te balanceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Communicatieproces
(betekenis niveaus)

A
  • referentieel aspect (inhoud van de boodschap = letterlijke betekenis)
  • expressief aspect (je zegt iets over jezelf, wat je voelt bij de boodschap, door de manier waarop je iets zegt)
  • relationeel aspect (relatie van zender tot ontvanger)
  • appellerend aspect (wat de ander van je verwacht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cognitieve schema’s
(betekenis)

A

georganiseerde verzameling van kennis/ beelden over individuen, een groep individuen of gebeurtenissen; gebruikt om info te selecteren, ordenen, interpreteren en op te slaan in ons geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fysieke aantrekkelijkheid
(stereotype)

A
  • Halo effect
  • reward by association
  • evolutionair
  • leereffect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fysieke aantrekkelijkheid

A

we voelen ons meer aangetrokken door fysiek aantrekkelijke personen

  • symmetrie
  • bij mannen wordt de kaaklijn mooi gevonden
  • bij vrouwen worden babytrekken mooi gevonden
  • als iemand meer gaat lijken op het gemiddelde van de populatie wordt hij/zij aantrekkelijker gevonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zelfonthulling

A

proces waarbij mensen via verbale en non-verbale uitingen informatie over zichzelf doorgeven aan hun gesprekspartner. Mate waarin we iets van onszelf laten zien in interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelfonthulling
(functie)

A
  • voorspellen en reduceren onzekerheid
  • kweken van vertrouwen/ betrokkenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chronemics

A

gebruik van tijd in communicatie (o.a. duur, punctualiteit)
- sterk afhankelijk van macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Responsiveness

A
  • positieve reacties op communicatief gedrag ander
  • mensen voelen zich sneller aangetrokken tot communicatief vaardige personen
  • belang van mimicry (spiegelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Paralanguage

A

o.a. toonhoogte, intonatie, snelheid, accenten, volume, vocale interferenties
- overbrengen emoties
- bepaalt ook weer beeldvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Empathie

A

meeleven en laten weten dat je meeleeft
- altercentrisme (gerichtheid op de ander)
- coginitief
- deels aangeleerd en deels aangeboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Reward by association

A

door met aantrekkelijke mensen om te gaan, kun je zelf als aantrekkelijker worden beoordeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kinesics

A

Lichaamstaal
- afhankelijk van cultuur
- schatting ongeveer 5000 verschillende expressies
- effect van lichaamstaal doorgaans groter dan verbale cues
- spiegelen van lichaamstaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Communicatie
(verstoringen)

A

belemmering bij zender en codering
- leveling (scherpe kantjes/ belangrijke details van de boodschap afhalen
- sharpening (situatie overdrijven/ details toevoegen om het leuker en levendiger te maken)
- kan bewust of onbewust

18
Q

Communicatieproces
(vormen)

A
  • intrapersoonlijke communicatie (interne dialogen, in je hoofd)
  • massacommunicatie (altijd via een medium, altijd afstand)
  • interpersoonlijke communicatie (tussen twee of meer individuen)
19
Q

Interactiepatronen

A

Regeneratieve interactiepatronen
- positief communicatieklimaat (je mag fouten maken, risico’s nemen. Niet direct gestraft door fouten maken)

Degeneratieve interactiepatronen
- negatief communicatieklimaat (wantrouwen, geen fouten en risico’s en snel gestraft)

20
Q

Communicatieproces
(oud en nieuw model)

21
Q

Johari window

22
Q

Verstoringen
(belemmering bij ontvanger en decodering)

A
  • selectieve aandacht
  • selectieve kennisname
  • selectief aanvaarden: verwerpen of vervormen
  • selectieve waarneming
23
Q

Communicatieproces

24
Q

Propinquity effect

A

we voelen ons vooral aangetrokken tot mensen die we vaker zien en waar we vaker mee optrekken

  • mere exposure effect
25
Verbale communicatie (voordelen)
- aandacht van de ontvanger - mogelijkheid tot snelle feedback - intensief en daardoor effectief - geschikt om veranderingen bij de ontvanger aan te brengen
26
Similarity-attraction paradigm
Byrne (1971) - mensen voelen zich meer aangetrokken tot personen die op hen lijken - attitudes is hoe mensen naar andere mensen kijken - vrienden zijn vrienden, vijanden van jouw vijanden worden aardig gevonden - gelijkheid stimuleert zelfvertrouwen en beschermt zelfbeeld - gelijkheid vergroot voorspelbaarheid
27
Zelfonthulling (attributie)
- dispositional: het heeft niks met jou te maken, hij of zij is gewoon een aardig sociaal persoon dus het past bij zijn karakter - situational: hij of zij geeft meer prijs door de situatie - personalistic: omdat hij/zij mij heel aardig vindt en mij vertrouwd
28
Communicatieproces (feedback aspecten)
- cognitief (is de boodschap begrepen?) - perceptueel (is de boodschap ontvangen?) - affectief (hoe voelt de ander zich bij de boodschap?)
29
Gewaarwording
er is te veel informatie die op ons afkomt, we kunnen het nooit allemaal opnemen wat we opnemen is afhankelijk van: - kenmerken van prikkels - kenmerken van omgeving - kenmerken van waarnemer
30
Bedachtzaamheid
mate waarin mensen o.a. in staat zijn verbale en non-verbale boodschappen te produceren en herkennen en interpreteren
31
Verstoringen (belemmering bij overdracht) | vormen van ruis
- fysieke ruis (in de omgeving) - psychologische ruis (vooroordelen) - semantische ruis (wanneer iemand woorden gebruikt die jij niet kent)
32
Non-verbale communicatie (opsplitsing)
- kinesics - fysiek voorkomen - proxemics - paralanguage - chronemics
33
Hard wired
automatisch imiteren van gezichtsuitdrukkingen
34
Non-verbale communicatie (betekenis)
Proces waarbij mensen bedoeld of onbedoeld gevoelens, houdingen en ervaringen uitdrukken
35
Proxemics
geprefereerde persoonlijke afstand en gebruik van de ruimte om ons heen - persoonlijke afstand 1. intieme zone 2. persoonlijke zone 3. sociale zone 4. publieke zone ontwerp en gebruik van de ruimte om ons heen - semifixed: inrichting - fixed: hoe is de ruimte ingedeeld
36
Verbale communicatie (schriftelijk en mondeling)
Overdracht van o.a.: - organisationele kennis (taakgericht) - procesmatige en strategische informatie (planning, coördinatie, beslissingen) - waarden en normen/ identiteit
37
Aantrekkingskracht (factoren)
- propinquity effect - fysieke aantrekkelijkheid - responsiveness - reciprocal liking - similarity-attraction paradigm
38
Bekrachtiging
vermogen om op verbale en non-verbale manier communicatiepartner te ondersteunen of te bevestigen. Vermogen om mensen te laten merken dat je het snapt en ermee eens bent
39
Communication apprehension
met mate waarin mensen bang zijn om te communiceren
40
Zelfonthulling (mate afhankelijk van)
- persoon die iets onthult - de ontvanger - het onderwerp en de timing - attributie - de context
41
Fysiek voorkomen
Lichaamsbouw en gezicht, haardracht en kleding en versierselen - sterk van invloed op beeldvorming - 'dress for succes' - ook weer afhankelijk van organisatie, cultuur etc.