circuit rouge 2 Flashcards
Frans (69 cards)
1
Q
de neef
A
le cousin
2
Q
de fitness
A
le fitness
3
Q
het avonturenpark
A
le parc d’aventures
4
Q
de afspraak
A
le rendez-vous
5
Q
de activiteit
A
l’activité
6
Q
de datum
A
la date
7
Q
de zalf
A
la pommade
8
Q
de karaokeavond
A
la soirée karaoké
9
Q
binnenkort
A
bientôt
10
Q
beter
A
mieux
11
Q
zeker
A
sûrement
12
Q
karten
A
faire du karting
13
Q
kajakken
A
faire du kayak
14
Q
winnen
A
gagner
15
Q
voorstellen
A
proposer
16
Q
een afspraak vastleggen
A
fixer rendez-vous
17
Q
knutselen
A
bricoler
18
Q
zonnen
A
bronzer
19
Q
verzamelen
A
collectionner
20
Q
dansen
A
danser
21
Q
tekenen
A
dessiner
22
Q
luisteren
A
écouter
23
Q
schrijven
A
écrire
24
Q
spelen + sport, muziek
A
jouer à + sport
25
spelen + instrument
jouer de + instrument
26
organiseren
organiser
27
deelnemen aan
participer à
28
vertrekken, weggaan
partir
29
doorbrengen
passer
30
beoefenen + sport
pratiquer + sport
31
schilderen
peindre
32
picknicken
pique-niquer
33
iemand bezoeken
rendre visite à quelqu'un
34
zwemmen
se baigner
35
zich ontspannen
se détendre
36
zich erg amuseren
s'éclater
37
trainen
s'entraîner
38
(uit)rusten
se reposer
39
op het internet surfen
surfer sur Internet
40
reizen
voyager
41
de atletiek
l'athlétisme
42
het badminton
le badminton
43
het ballet
le ballet
44
het wielrennen
le cyclisme
45
het glofspel
le golf
46
het hockey
le hockey
47
het petanquespel
le jeu de boules
48
het joggen
le jogging
49
het judo
le judo
50
het karate
le karaté
51
het schaatsen
le patinage
52
het skiën
le ski
53
het langlaufen
le ski de fond
54
het waterskiën
le ski nautique
55
het snowboarden
le snowboard
56
het surfen
le surf
57
het tafel tennis
le tennis de table
58
het volleybal
le volley(bal)
59
het boxen
la boxe
60
het hardlopen
la course à pied
61
het dansen
la danse
62
het paardrijden
l'équitation
63
de (berg) beklimming
l'escalade
64
het schermen
l'escrime
65
het zwemmen
la natation
66
het petanquespel
la pétanque
67
het windsurfen
la planche à voile
68
het duiken
la plongée
69
het zeilen
la voile
