circuit rouge 8 Flashcards
Frans (40 cards)
1
Q
het karakter
A
la caractère
2
Q
het uiterlijk/ de looks
A
l’apparance
3
Q
hip
A
branché(e)
4
Q
interessant
A
intréssant(e)
5
Q
bedrukt
A
imprimé(e)
6
Q
vallen voor
A
craquer pour
7
Q
grapjes maken
A
plaisanter
8
Q
dromen over
A
rêver de
9
Q
een goede smaak hebben
A
avoir bon goût
10
Q
lijken/ eruit zien+ bijvoeglijk naamwoord
A
avoir l’air+ (bv. sympa)
11
Q
dat is maar schijn
A
ce n’est que l’apparance
12
Q
ik mis hem
A
il me manque
13
Q
het lijkt me dat
A
il me semble que
14
Q
actief
A
actif, active
15
Q
agressief
A
agresif, agressive
16
Q
rustig
A
calme
17
Q
grappig
A
drôle
18
Q
(on)beleefd
A
(im)poli(e)
19
Q
verstandig
A
intelligent(e)
20
Q
macho
A
macho
21
Q
grappig
A
marrant(e)
22
Q
stout, kwaadaardig
A
méchant(e)
23
Q
serieus
A
sérieux, sérieuse
24
Q
verlegen
A
timide
25
het puistje
le bouton
26
de make-up
le maquillage
27
de baard
la barbe
28
het kapsel
la coiffure
29
de snor
la moustache
30
bejaard
âgé(e)
31
gekruld
bouclé
32
gebruind
bronzé(e)
33
kaal
chauve
34
lelijk
laid(e)
35
lang
lang(ue)
36
steil
lisse
37
schattig
mignon(ne)
38
halflang
mi-lang(ue)
39
slank, dun
mince
40
gespierd
musclé(e)
