Code + 2.4 Flashcards

1
Q

De natuur wordt domineert door … (tarlalar).

A

akkers

de AKker

-stuk land waarop gewassen verbouwd worden
vb: op deze akker groeit maïs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De natuur … (hakim olunur) door akkers.

A

wordt domineert

domineren

regelmatig werkwoord
uitspraak: do-mi-NE-ren
de meeste macht of invloed hebben
vb: de smaak van gember domineert in dit gerecht
synoniem: overheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

deze kaart heeft een … (ölçek) van 1 op 100.000

A

schaal

-nummering waarmee je aangeeft hoe de verhouding is
vb: deze kaart heeft een schaal van 1 op 100.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

op grote schaal … (kesilmek,kesmek) van bossen

A

kappen

regelmatig werkwoord
uitspraak: KAP-pen

-iemands haren verzorgen en opmaken
vb: oma is altijd perfect gekapt

-ermee ophouden
vb: ik zou maar eens kappen met dat geklier!
synoniem: nokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

we hebben … (daha çok, asıl olarak) over vroeger gepraat

A

voornamelijk

bijwoord
uitspraak: voor-NA-me-lijk

-voor het grootste deel, in hoofdzaak

synoniemen: vooral hoofdzakelijk overwegend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… (tarımsal nüfus) is de laatste jaren afgenomen

A

de agrarische bevolking

bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: a-GRA-ries

-wat te maken heeft met het boerenleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de oppervlakte van de zee is
hoogte van de zeespiegel is

A

de zeespiegel
het zeeniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De Hoge Veluwe … nationaal park … (ilan edildi).

A

werd uitgeroepen

uitroepen

onregelmatig werkwoord
uitspraak: UIT-roe-pen

-met een bepaald gevoel roepen
vb: hoera, het gaat door, riepen de kinderen blij uit

Verbuigingen/vervoegingen:
ik roep uit (… ik uitroep)
jij/u roept uit (… jij uitroept)
hij/zij roept uit (… hij uitroept)
wij/zij/jullie roepen uit (… wij uitroepen)
ik/jij/u/hij/zij riep uit (… ik uitriep)
wij/zij/jullie riepen uit (… wij uitriepen)
hij heeft uitgeroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kentsel alan

A

het stedelijke gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

veranderd worden

A

op de schop gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

populair zijn

A

in trek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

eerste of oorspronkelijke …
ilkel

A

oer-
oerlandschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly