Col 6. Aandacht Flashcards

1
Q

Aandacht

A

Focussen op 1 uit meerdere gelijktijdige stimuli of gedachtestromen + terugtrekken van anderen om effectief mee om te kunnen gaan, 3 componenten:

  • waakzaamheid/ arousal
  • selectieve aandacht; top-down en bottum-up
  • cognitieve controle/ executieve functies; minitoren en reguleren
  • -> beïnvloedt processing en opslag in geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neglect

A

Aandachtsstoornis; NEIGING tot negeren van contralaesionale lichaamszijde

  • laesie rechts pariëtaal
  • probleem met RICHTEN naar Li en LOSMAKEN van Re
  • wel onbewuste priming door visuele input in genegeerde veld
  • vaak extinctie, dus geen compleet neglect!
  • 3 subtypen:
    • > hemispatieel
    • > object-centered
    • > higher order
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hemispatieel neglect

A

= globale ruimte neglect, egocentrisch neglect; gehele Li deel van de ruimte tov de patiënt wordt genegeerd

  • line cancellation test; veld met streepjes verdelen in twee gelijke helften –> middenstreep te ver naar rechts
  • laesie dorsaal pariëtaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Object-centered neglect

A

Allocentrisch neglect; Li deel van objecten wordt genegeerd, ongeacht waar object zich tov de patiënt bevindt

  • line bissection test; ieder streepje door het midden doorstrepen zodat er plusjes ontstaan –> ieder streepje te ver naar rechts
  • laesie ventraal pariëtaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Higher order neglect

A

Geheugencomponent; bij voorstellingstaken obv herinneringen wordt Li deel van scène genegeerd
- laesie meer prefrontaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Posner’s cuing paradigma

A

Proefpersoon fixeert ogen op vast punt in midden (coverte aandacht), wordt cue gepresenteerd die aangeeft in welke richting de echte stimulus zal verschijnen
- cue –> aandacht RICHTEN op bepaald veld
- invalid cue –> aandacht weer LOSMAKEN van dat veld en weer RICHTEN op andere veld
- Reactietijd meten; bij gezonde pp reactietijd > als richting van cue niet klopt
- neglect –> aandacht losmaken lukt niet als de cue in de richting wees van het ipsilesionale veld
!! kan ook met exogene cue! = prestimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Endogene aandacht

A

= top-down selectieve aandacht; bewust, door intentie gedreven, vrijwillig RICHTEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Exogene aandacht

A

= bottum-up selectieve aandacht; automatisch, stimulus driven, aandacht WORDT GETROKKEN door opvallende stimulus in omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inhibition of Return

A

Bij exogene Posner’s cuing; als stimulus kort na cue is er facilitatie (RT )
- voorkomt dat aandacht te lang vast blijft zitten op deel van ruimte waarin niets relevants gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inattentional blindness

A

Stimuli missen doordat aandacht ergens anders op gericht is –> aandacht werkt als en soort filter en heeft een beperkte capaciteit
–> vraag: is selectie vroeg of laat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cognitive load theory

A

Een taak die veel aandacht vraagt zorgt voor onderdrukking in de waarneming van de andere stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Early selection model

A

Aandacht heeft effect op selectie van input vroeg in de hiërarchische keten; stimuli worden geselecteerd of genegeerd VOORDAT perceptuele processing voltooid

  • aandachtrichtende instructie (Posner’s cuing) –> toename ERP’s = sensory gain
  • mn. voor locatie en beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Late selection model

A

Aandacht heeft effect op selectie van input laat in de hiërarchische keten; stimuli worden eerst allemaal gelijkwaardig geprocesst en daarna wordt pas besloten wat ermee gedaan wordt

  • Cocktail party effect; stimuli worden blijkbaar wel opgepikt en paar veel later uitgefilterd
  • mn. voor specifieke stimulus eigenschappen (kleur, vorm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Attentional Control Network (ACN)

A

Netwerken van neurale structuren die zorgen voor de TOP-DOWN totstandkoming van BEWUSTE aandacht/ aandachtseffecten

  • dorsaal netwerk
  • ventraal netwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dorsaal aandachtsnetwerk

A

Endogeen aandacht RICHTEN; sensorische versterking

- IPS, FEF, DLPFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ventraal aandachtsnetwerk

A

= Circuit breaker; aandacht LOSMAKEN

- rechts gelateraliseerd; TPJ, VLPFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sensory gain

A

Vroeg aandachtseffect; aandacht zorgt voor versterking van de neurale respons op een bepaalde sitmulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Overte aandacht

A

Ogen zijn gericht op dat waar je aandacht voor hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Coverte aandacht

A

Ogen zijn ergens anders op gericht dan dat waar je aandacht voor hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Executieve functies

A

= executieve controle = cognitive control; strategisch regelcentrum, verzameling processen die posterieure netwerken voor perceptie, geheugen, actie selectie en emotie&alertheid beïnvloeden –> maakt doelgericht gedrag mogelijk

  • PFC
  • twee subsystemen: regulatie en monitoring van gedrag
  • als handeling op automatische piloot onvoldoende of niet functioneel, 3 kernfuncties:
    • > inhibitory control/ self control
    • > werkgeheugen
    • > cognitieve flexibiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Inhibitory control

A

= self control = goal directed control; controle van selectieve endogene aandacht

  • onderdrukken van impulsief gedrag
  • discipline; weerstand bieden aan afleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Central executive

A

= werkgeheugen; paraat houden van informatie over wat geweest is en wat nog van belang is voor de toekomst irt doelen

23
Q

Cognitieve flexibiliteit

A

ook motorische creativiteit; aanpassingsvermogen, creativiteit, nieuwe mogelijkheden zien

24
Q

DLPFC

A

Dorsolaterale prefrontale cortex; reguleren van doelgericht gedrag; inhiberen, initiëren, task-shifting
- laesie –> dysexecutief syndroom

25
Q

Dysexecutief syndroom

A

laesie DLPFC (ook beetje bij veroudering); problemen met inhibitie, initiatie en task-shifting van gedrag

  • moeite met focus; taakdoelen stellen en vasthouden
  • moeite met planning; gebrek aan strategie
  • stoornis werkgeheugen
  • moeite met inhibitie en shiten; inflexibel en perseveratief gedrag
  • -> testbatterij: BADS + DEX-vragenlijst
26
Q

Perseveratie

A

vast blijven zitten in “oude” gedragspatronen, ook als niet meer functioneel of relevant in context, bijv. niet van gespreksonderwerk kunnen veranderen

27
Q

BADS (Behavioural Assessment of the Dysexecutive Syndrome)

A

Testbatterij voor dysexecutief syndroom;

  • Wisconson card sorting test; sets van kaarten maken obv bepaald criteria, na verloop van tijd wordt de sorteerregel veranderd
  • Sleutel zoek test; uittekenen looppad voor zoeken sleutel op voetbalveld
  • Dierentuin plattegrond test; route uitstippelen op plattegrond waarbij je met bepaalde regels rekening moet houden
  • Actieplan test; handelingsplan opstellen, alleen bij juiste volgorde handelingen kan taak succesvol volbracht
28
Q

Superomediaal frontaal syndroom

A

laesie in ACC (anterior cingulate cortex); stoornis in herkennen en corrigeren van fouten, tragere inhibitie en verstoring van motorfunctie;

  • minder foutgevoelig; minder bewaken en correctie van fouten
  • moeite met vasthouden van intentie/ taakdoel
  • motivatieproblemen; apathie
  • gevoelig voor omgevingsstimuli; utilization behaviour, impulsief gedrag
29
Q

Supervisory Attentional System (SAS)

A

monitoringsysteem in ACC, soort “oeps-centrum”, belangrijk voor:

  • handelingen die nieuw of nog niet overlearned zijn
  • de handeling is tegenstrijdig met een sterke habitual response
  • er is foutcorrectie of foutdetectie nodig
  • de situatie is moeilijk of gevaarlijk
30
Q

VPFC

A

ventrale prefrontale cortex, o.a. orbitofrontale cortex en VMPFC; affectieve functies

  • emoties
  • zelfbeheerding
  • beloning
  • sociaal gedrag
  • laesie –> dysinhibitie syndroom
31
Q

Dysinhibitie syndroom

A

laesie in VPFC, affectieve stoornis; emotionele dysregulatie, emotioneel beslisgedrag, gebrek aan zelfregulatie, sociaal onaangepast gedrag

  • Phineas Gage
  • blijkt uit Iowa gambling task
32
Q

Sociale cognitie

A

de cognitieve processen gerelateerd aan perceptie en interpretatie om kennis te vergaren over ons eigen mind en dat van anderen
- theorie tav het begrijpen van anderen bijv. Theory of Mind (inlevingsvermogen)

33
Q

Theory of mind

A

theorie over hoe we andere mensen kunnen begrijpen; vermogen om mentale toestand van anderen af te leiden die tot bepaalde acties leiden

  • mentale toestand: overtuigingen, wensen, intenties, emoties
  • testen: Sally-Ann false believe test
34
Q

Sally-Ann false believe test

A

test voor hoe goed je je in de overtuigingen en emoties van een ander kunt verplaatsen; stripverhaaltje over Sally en Ann, Sally loopt even weg, de lezer ziet wat Ann intussen doet maar moet dus bedenken dat Sally dat niet weer –> inschatten wat Sally zal gaan doen

35
Q

Bottlenek theory

A

Selectieve aandacht is capacity limited door bottlenecks in INFORMATION PROCESSING SYSTEEM; in die fase van proces kan slechts beperkte hoeveelheid informatie tegelijk geprocesst worden

36
Q

Biased competition model

A

als er meerdere stimuli in het receptieve veld van het zelfde neuron vallen, dan is er competitie tussen de bottum-up signals –> aandacht bepaald welke er wint
- hoger in hiërarchie –> receptieve velden groter (minder specifiek) –> grotere kans competitie –> grotere effecten van aandacht

37
Q

Inhibitoire controle hypothese

A

theorie over werking van werkgeheugen; niet-relevante informatie wordt geïnhibeerd (ipv facilitaite van wel relevant) –> maakt cancellation van planned actions mogelijk

38
Q

Attentional hiërarchie hypothese

A

theorie over werking van SAS; ACC en MFC coördineren activiteit van lagere orde aandachtsystemen
- niet helemaal dekkend, wat beschrijft niet hoe en niet waardoor ACC en MFC gereguleerd worden

39
Q

Error detection hypothese

A

theorie over werking van SAS; ACC en MFC worden geactiveerd door fouten en onverwachte uitkomsten
- niet helemaal dekkend, want ook activiteit als er geen fouten gemaakt worden

40
Q

Response conflict hypothese

A

theorie over werking van SAS; ACC en MFC evalueren response conflict

41
Q

Self-reference effect

A

je kunt beter info onthouden die is geprocesst in relatie tot jezelf, = self-referential processing (DLFPC + VMPFC + PCC)
- = als je je ermee kunt identificeren of erin kunt herkennen

42
Q

Default netwerk

A

Netwerk van prefrontale structuren dat actief is wanneer je in cognitieve rust bent, –> inward focus, zelfreflectie, self-referential processing

43
Q

Embodiement

A

Gevoel dat “jij” (geest oid) zich in jouw lichaam bevindt; dat je baas bent over het lichaam waarin je je bevindt
- TPJ: integratie multisensore body info + self-referential processing

44
Q

Autoscopisch fenomeen

A

Verstoring van werking TPG en dus het normale gevoel van embodiement, 3 subtypen:

  • out-of-body experience; idee dat je boven eigen lichaam zweeft en eigen lichaam hebt verlaten
  • autoscopische hallucinatie; nog wel idee dat je in lichaam zit, maar óók dat je in lichaam van 2nd observer aanwezig bent
  • heautoscopie; ervaren dat er een 2e versie van jou in de ruimte aanwezig bent, maar je daarin niet embodied voelen
45
Q

Empathic accuracy

A

hoe goed je in staat bent om van een andere persoon in te schatten wat hij denkt en voelt

  • groter voor bekenden dan voor vreemden
  • vaker fout dan correct
46
Q

Mental state attribution theory

A

hypothese dat we gedachten en gevoelens kunnen inschatten obv de kennis die we hebben over die persoon en de context
- geschiedenis, situatie, familie, cultuur, oogbewegingen, lichaamstaal

47
Q

Simulation theory = experience sharing theory

A

hypothese dat we gedachten en gevoelens kunnen inschatten doordat we mentaal het gedrag van de ander simuleren, en bij onszelf kijken (obv ervaringen) wat voor gevoel daarbij hoort
- = obv van spiegelneuronennetwerk en empathie

48
Q

Compleet neglect

A

volledig verlies van vermogen om aandacht te richten naar contralaesionale kant; ook als 1 enkele stimulus wordt aangeboden wordt deze niet waargenomen

49
Q

Extinctie

A

simultaanagnosie; als er twee stimuli tegelijk aangeboden worden wordt die in het contralaesionale veld NIET waargenomen, bij een enkele stimulus alleen in het contralaesionale veld kan deze WEL worden waargenomen
- vaak bij neglect –> probleem van hyperattentie

50
Q

Spatial attention

A

Aandacht gericht op een bepaalde locatie

51
Q

Object-based attention

A

Aandacht gericht op bepaalde features van een object

52
Q

ventraal-dorsaal gradiënt PFC

A

gradiënt in mate van manipulatie en behoud van informatie,ook onderscheid tussen wat en hoe;

  • ventraal meer wat
  • dorsaal meer waar
53
Q

anterior-posterior gradiënt PFC

A

gradiënt in mate van abstractheid vs concreetheid van representaties;

  • anterior meer complexe taken
  • posterior meer concrete taken
54
Q

Mediaal-lateraal gradiënt PFC

A

gradiënt in hoeveel het werkgeheugen beïnvloedt wordt door externe informatie/invloeden die relevant zijn voor het doelgerichte gedrag