Col 6. Aandacht Flashcards

(54 cards)

1
Q

Aandacht

A

Focussen op 1 uit meerdere gelijktijdige stimuli of gedachtestromen + terugtrekken van anderen om effectief mee om te kunnen gaan, 3 componenten:

  • waakzaamheid/ arousal
  • selectieve aandacht; top-down en bottum-up
  • cognitieve controle/ executieve functies; minitoren en reguleren
  • -> beïnvloedt processing en opslag in geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neglect

A

Aandachtsstoornis; NEIGING tot negeren van contralaesionale lichaamszijde

  • laesie rechts pariëtaal
  • probleem met RICHTEN naar Li en LOSMAKEN van Re
  • wel onbewuste priming door visuele input in genegeerde veld
  • vaak extinctie, dus geen compleet neglect!
  • 3 subtypen:
    • > hemispatieel
    • > object-centered
    • > higher order
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hemispatieel neglect

A

= globale ruimte neglect, egocentrisch neglect; gehele Li deel van de ruimte tov de patiënt wordt genegeerd

  • line cancellation test; veld met streepjes verdelen in twee gelijke helften –> middenstreep te ver naar rechts
  • laesie dorsaal pariëtaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Object-centered neglect

A

Allocentrisch neglect; Li deel van objecten wordt genegeerd, ongeacht waar object zich tov de patiënt bevindt

  • line bissection test; ieder streepje door het midden doorstrepen zodat er plusjes ontstaan –> ieder streepje te ver naar rechts
  • laesie ventraal pariëtaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Higher order neglect

A

Geheugencomponent; bij voorstellingstaken obv herinneringen wordt Li deel van scène genegeerd
- laesie meer prefrontaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Posner’s cuing paradigma

A

Proefpersoon fixeert ogen op vast punt in midden (coverte aandacht), wordt cue gepresenteerd die aangeeft in welke richting de echte stimulus zal verschijnen
- cue –> aandacht RICHTEN op bepaald veld
- invalid cue –> aandacht weer LOSMAKEN van dat veld en weer RICHTEN op andere veld
- Reactietijd meten; bij gezonde pp reactietijd > als richting van cue niet klopt
- neglect –> aandacht losmaken lukt niet als de cue in de richting wees van het ipsilesionale veld
!! kan ook met exogene cue! = prestimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Endogene aandacht

A

= top-down selectieve aandacht; bewust, door intentie gedreven, vrijwillig RICHTEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Exogene aandacht

A

= bottum-up selectieve aandacht; automatisch, stimulus driven, aandacht WORDT GETROKKEN door opvallende stimulus in omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inhibition of Return

A

Bij exogene Posner’s cuing; als stimulus kort na cue is er facilitatie (RT )
- voorkomt dat aandacht te lang vast blijft zitten op deel van ruimte waarin niets relevants gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inattentional blindness

A

Stimuli missen doordat aandacht ergens anders op gericht is –> aandacht werkt als en soort filter en heeft een beperkte capaciteit
–> vraag: is selectie vroeg of laat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cognitive load theory

A

Een taak die veel aandacht vraagt zorgt voor onderdrukking in de waarneming van de andere stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Early selection model

A

Aandacht heeft effect op selectie van input vroeg in de hiërarchische keten; stimuli worden geselecteerd of genegeerd VOORDAT perceptuele processing voltooid

  • aandachtrichtende instructie (Posner’s cuing) –> toename ERP’s = sensory gain
  • mn. voor locatie en beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Late selection model

A

Aandacht heeft effect op selectie van input laat in de hiërarchische keten; stimuli worden eerst allemaal gelijkwaardig geprocesst en daarna wordt pas besloten wat ermee gedaan wordt

  • Cocktail party effect; stimuli worden blijkbaar wel opgepikt en paar veel later uitgefilterd
  • mn. voor specifieke stimulus eigenschappen (kleur, vorm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Attentional Control Network (ACN)

A

Netwerken van neurale structuren die zorgen voor de TOP-DOWN totstandkoming van BEWUSTE aandacht/ aandachtseffecten

  • dorsaal netwerk
  • ventraal netwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dorsaal aandachtsnetwerk

A

Endogeen aandacht RICHTEN; sensorische versterking

- IPS, FEF, DLPFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ventraal aandachtsnetwerk

A

= Circuit breaker; aandacht LOSMAKEN

- rechts gelateraliseerd; TPJ, VLPFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sensory gain

A

Vroeg aandachtseffect; aandacht zorgt voor versterking van de neurale respons op een bepaalde sitmulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Overte aandacht

A

Ogen zijn gericht op dat waar je aandacht voor hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Coverte aandacht

A

Ogen zijn ergens anders op gericht dan dat waar je aandacht voor hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Executieve functies

A

= executieve controle = cognitive control; strategisch regelcentrum, verzameling processen die posterieure netwerken voor perceptie, geheugen, actie selectie en emotie&alertheid beïnvloeden –> maakt doelgericht gedrag mogelijk

  • PFC
  • twee subsystemen: regulatie en monitoring van gedrag
  • als handeling op automatische piloot onvoldoende of niet functioneel, 3 kernfuncties:
    • > inhibitory control/ self control
    • > werkgeheugen
    • > cognitieve flexibiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Inhibitory control

A

= self control = goal directed control; controle van selectieve endogene aandacht

  • onderdrukken van impulsief gedrag
  • discipline; weerstand bieden aan afleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Central executive

A

= werkgeheugen; paraat houden van informatie over wat geweest is en wat nog van belang is voor de toekomst irt doelen

23
Q

Cognitieve flexibiliteit

A

ook motorische creativiteit; aanpassingsvermogen, creativiteit, nieuwe mogelijkheden zien

24
Q

DLPFC

A

Dorsolaterale prefrontale cortex; reguleren van doelgericht gedrag; inhiberen, initiëren, task-shifting
- laesie –> dysexecutief syndroom

25
Dysexecutief syndroom
laesie DLPFC (ook beetje bij veroudering); problemen met inhibitie, initiatie en task-shifting van gedrag - moeite met focus; taakdoelen stellen en vasthouden - moeite met planning; gebrek aan strategie - stoornis werkgeheugen - moeite met inhibitie en shiten; inflexibel en perseveratief gedrag - -> testbatterij: BADS + DEX-vragenlijst
26
Perseveratie
vast blijven zitten in "oude" gedragspatronen, ook als niet meer functioneel of relevant in context, bijv. niet van gespreksonderwerk kunnen veranderen
27
BADS (Behavioural Assessment of the Dysexecutive Syndrome)
Testbatterij voor dysexecutief syndroom; - Wisconson card sorting test; sets van kaarten maken obv bepaald criteria, na verloop van tijd wordt de sorteerregel veranderd - Sleutel zoek test; uittekenen looppad voor zoeken sleutel op voetbalveld - Dierentuin plattegrond test; route uitstippelen op plattegrond waarbij je met bepaalde regels rekening moet houden - Actieplan test; handelingsplan opstellen, alleen bij juiste volgorde handelingen kan taak succesvol volbracht
28
Superomediaal frontaal syndroom
laesie in ACC (anterior cingulate cortex); stoornis in herkennen en corrigeren van fouten, tragere inhibitie en verstoring van motorfunctie; - minder foutgevoelig; minder bewaken en correctie van fouten - moeite met vasthouden van intentie/ taakdoel - motivatieproblemen; apathie - gevoelig voor omgevingsstimuli; utilization behaviour, impulsief gedrag
29
Supervisory Attentional System (SAS)
monitoringsysteem in ACC, soort "oeps-centrum", belangrijk voor: - handelingen die nieuw of nog niet overlearned zijn - de handeling is tegenstrijdig met een sterke habitual response - er is foutcorrectie of foutdetectie nodig - de situatie is moeilijk of gevaarlijk
30
VPFC
ventrale prefrontale cortex, o.a. orbitofrontale cortex en VMPFC; affectieve functies - emoties - zelfbeheerding - beloning - sociaal gedrag - laesie --> dysinhibitie syndroom
31
Dysinhibitie syndroom
laesie in VPFC, affectieve stoornis; emotionele dysregulatie, emotioneel beslisgedrag, gebrek aan zelfregulatie, sociaal onaangepast gedrag - Phineas Gage - blijkt uit Iowa gambling task
32
Sociale cognitie
de cognitieve processen gerelateerd aan perceptie en interpretatie om kennis te vergaren over ons eigen mind en dat van anderen - theorie tav het begrijpen van anderen bijv. Theory of Mind (inlevingsvermogen)
33
Theory of mind
theorie over hoe we andere mensen kunnen begrijpen; vermogen om mentale toestand van anderen af te leiden die tot bepaalde acties leiden - mentale toestand: overtuigingen, wensen, intenties, emoties - testen: Sally-Ann false believe test
34
Sally-Ann false believe test
test voor hoe goed je je in de overtuigingen en emoties van een ander kunt verplaatsen; stripverhaaltje over Sally en Ann, Sally loopt even weg, de lezer ziet wat Ann intussen doet maar moet dus bedenken dat Sally dat niet weer --> inschatten wat Sally zal gaan doen
35
Bottlenek theory
Selectieve aandacht is capacity limited door bottlenecks in INFORMATION PROCESSING SYSTEEM; in die fase van proces kan slechts beperkte hoeveelheid informatie tegelijk geprocesst worden
36
Biased competition model
als er meerdere stimuli in het receptieve veld van het zelfde neuron vallen, dan is er competitie tussen de bottum-up signals --> aandacht bepaald welke er wint - hoger in hiërarchie --> receptieve velden groter (minder specifiek) --> grotere kans competitie --> grotere effecten van aandacht
37
Inhibitoire controle hypothese
theorie over werking van werkgeheugen; niet-relevante informatie wordt geïnhibeerd (ipv facilitaite van wel relevant) --> maakt cancellation van planned actions mogelijk
38
Attentional hiërarchie hypothese
theorie over werking van SAS; ACC en MFC coördineren activiteit van lagere orde aandachtsystemen - niet helemaal dekkend, wat beschrijft niet hoe en niet waardoor ACC en MFC gereguleerd worden
39
Error detection hypothese
theorie over werking van SAS; ACC en MFC worden geactiveerd door fouten en onverwachte uitkomsten - niet helemaal dekkend, want ook activiteit als er geen fouten gemaakt worden
40
Response conflict hypothese
theorie over werking van SAS; ACC en MFC evalueren response conflict
41
Self-reference effect
je kunt beter info onthouden die is geprocesst in relatie tot jezelf, = self-referential processing (DLFPC + VMPFC + PCC) - = als je je ermee kunt identificeren of erin kunt herkennen
42
Default netwerk
Netwerk van prefrontale structuren dat actief is wanneer je in cognitieve rust bent, --> inward focus, zelfreflectie, self-referential processing
43
Embodiement
Gevoel dat "jij" (geest oid) zich in jouw lichaam bevindt; dat je baas bent over het lichaam waarin je je bevindt - TPJ: integratie multisensore body info + self-referential processing
44
Autoscopisch fenomeen
Verstoring van werking TPG en dus het normale gevoel van embodiement, 3 subtypen: - out-of-body experience; idee dat je boven eigen lichaam zweeft en eigen lichaam hebt verlaten - autoscopische hallucinatie; nog wel idee dat je in lichaam zit, maar óók dat je in lichaam van 2nd observer aanwezig bent - heautoscopie; ervaren dat er een 2e versie van jou in de ruimte aanwezig bent, maar je daarin niet embodied voelen
45
Empathic accuracy
hoe goed je in staat bent om van een andere persoon in te schatten wat hij denkt en voelt - groter voor bekenden dan voor vreemden - vaker fout dan correct
46
Mental state attribution theory
hypothese dat we gedachten en gevoelens kunnen inschatten obv de kennis die we hebben over die persoon en de context - geschiedenis, situatie, familie, cultuur, oogbewegingen, lichaamstaal
47
Simulation theory = experience sharing theory
hypothese dat we gedachten en gevoelens kunnen inschatten doordat we mentaal het gedrag van de ander simuleren, en bij onszelf kijken (obv ervaringen) wat voor gevoel daarbij hoort - = obv van spiegelneuronennetwerk en empathie
48
Compleet neglect
volledig verlies van vermogen om aandacht te richten naar contralaesionale kant; ook als 1 enkele stimulus wordt aangeboden wordt deze niet waargenomen
49
Extinctie
simultaanagnosie; als er twee stimuli tegelijk aangeboden worden wordt die in het contralaesionale veld NIET waargenomen, bij een enkele stimulus alleen in het contralaesionale veld kan deze WEL worden waargenomen - vaak bij neglect --> probleem van hyperattentie
50
Spatial attention
Aandacht gericht op een bepaalde locatie
51
Object-based attention
Aandacht gericht op bepaalde features van een object
52
ventraal-dorsaal gradiënt PFC
gradiënt in mate van manipulatie en behoud van informatie,ook onderscheid tussen wat en hoe; - ventraal meer wat - dorsaal meer waar
53
anterior-posterior gradiënt PFC
gradiënt in mate van abstractheid vs concreetheid van representaties; - anterior meer complexe taken - posterior meer concrete taken
54
Mediaal-lateraal gradiënt PFC
gradiënt in hoeveel het werkgeheugen beïnvloedt wordt door externe informatie/invloeden die relevant zijn voor het doelgerichte gedrag