Col 8. Motor Cognition Flashcards

1
Q

Motor hiërarchie

A

volgens model van Luria;

  • top-down; tertiair –> primair, aspecifiek –> specifiek, hoog in hiërarchie –> laag in hiërarchie
  • tertiair: associatiecortex; prefrontaal en pariëtaal
  • secundair: PM en SMA
  • primair: M1
  • nog lager: cerebellum, spinaal etc
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

CPG’s Sherrington

A

Netwerken op spinaal niveau die eenmaal geactiveerd ZELFSTANDIG ritmische beweging kunnen veroorzaken –> idee dat reflexen bouwstenen zijn voor motorisch gedrag

  • bestaan vaak uit twee halfcenters
  • gedecerebreerde kat op loopband
  • reflexen zijn obv afferente info –> idee dat afferebtue info nodig is voor beweginssturing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Posterior Partiëtaal Cortex (PPC)

A

Tertiair motorisch gebeid;

  • input uit visueel, auditief en somatosensibel, en ook beetje uit motorgebieden
  • output naar sec. motorcortices
  • vision-centered coördinaten voor beweging
  • -> movement intention; urge to move, ZONDER daadwerkelijk EMG-activiteit!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Apraxie

A

Motorcognitie probleem, laesie inferior & intrapariëtale sulcus; niet kunnen handelen

  • intact: geheugen, visus, sensoriek, motoriek
  • twee subtypen:
    • > idomotorische apraxie
    • > ideatorische apraxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ideomotorische apraxie

A

Bij laesie Li; gestoord handelingsbeeld

  • problemen met handelingen nadoen, uitvoeren op verzoek of bepaalde dingen uitbeelden
  • wel kennis van de handeling, objecten
  • soms wel spontaan de handeling uitvoeren (zwaaien als iemand weggaat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ideatorische apraxie

A

Bij laesie Li pariëtaal OF prefrontaal; gestoord handelingsconcept, planningsprobleem

  • niet meer weten hoe bepaalde voorwerpen gebruiken, problemen met volgorde van handelingen, onhandig
  • bijv. eerst brood in stukjes snijden, dan nog beleggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prefrontale cortex

A

Tertiair motorisch gebied (mn DLPFC);

  • input uit PPC
  • output naar sec. motorcortices en FEF
  • -> werkgeheugen, selectieve aandacht en scaffolding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bereitschaftspotentiaal

A

= Premotor potential + readiness potential; neurale activatie in secundaire motorische gebieden nog vóór dat iemand zich bewust is van een handelingsintentie

  • actie is al voorbereid
  • bilaterale activatie, ook bij unilaterale handeling (competitie model)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vocabulary of Motor Acts

A

Verzamelingen van neuronen die actief worden voor specifieke handelingen –> het brein heeft een “vocabulaire” voor handelingen
- bijv. specifiek voor reiken om te grijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interne loop

A

Pathway voor internally guided en complexe bewegingen; uitvoeren omdat je dat zelf WILT, SMA + ACC (oeps-centrum)

  • top-down beweginssturing
  • input uit prefrontaal + bas.gang. + temporaal
  • laesie: niet in staat eigen bewegingen initiëren en inhiberen, maar wel reageren op omgeving (anarchistische hand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Externe loop

A

Pathway voor externally guided movements; bewegingssturing obv info uit de omgeving, PM

  • bottum-up bewegingssturing (somatosens)
  • input uit pariëtaal (somatosensorisch) en cerebellum
  • laesie: niet vloeiend bijsturen, bewegen met veel submovements
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Population vector

A

Optelsom van alle richtingsvectoren van individuele neuronen in M1

  • individuele vector = preferred directen + grootte
  • blijkt een goede voorspeller van uiteindelijke beweegrichting –> brain machine interfases
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Affordance Competition Model

A

GEEN seriële hiërarchie in bewegingssturing, maar competitie tussen meerdere parallelle actieplannen obv affordances in omgeving

1) actiespecificatie; meerdere plannen maken (targets -> handelingen -> actievatiepatronen)
2) competitie (actieselectie)
- ieder actieplan heeft attractorlandschap, veranderingen in landschap –> uiteindelijk eentje de grootste attractor –> die uitvoeren, rest onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Scaffolding netwerk

A

PFC, ACC, posterior pariëtaal, toename in activiteit bij nieuwe taken die nog veel endogene aandacht vragen

  • compensatiestrategie als taak demands veranderen en/of grotere cognitive load –> extra recourses
  • weinig specifiek en weinig gespecialiseerd
  • expertise –> afname activatie scaffolds
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Process switching

A

Functionele reorganisatie van activatie tijdens motorisch leren; ANDERE neurale structuren gaan gebruiken

  • afname activatie ene regio + toename activatie andere regio
  • bijv. minder selectieve aandacht, minder visuele sturing, meer vanuit geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Strictly Congruent mirror neurons

A

Spiegelneuronen die geactiveerd worden bij het observeren van een handeling die sterk overeenkomt met de exacte handeling die jij zelf uitvoert
- bijv. rozijn oppakken met wijsvinger en duim van rechter hand
= overeenkomst in kinematica

17
Q

Broadly Congruent mirror neurons

A

Spiegelneuronen die geactiveerd worden tijdens het observeren van een handeling met hetzelfde doel en die grofweg lijkt op de handeling die jij zelf uitvoert
- bijv. rozijn oppakken, maakt niet uit hoe
- ook bij auditieve observatie!
= overeenkomst in doel

18
Q

Canonical mirror neurons

A

= affordance neuronen; spiegelneuronen die geactiveerd worden tijdens het observeren van een object dat een bepaalde handeling uitlokt
- bijv. kijken naar een rozijn; die kan opgepakt worden

19
Q

Spiegelneuron

A

Neuron die bij uitvoeren EN observatie allebei actief is

–> predictie, anticipatie

20
Q

Actieobservatie netwerk (AON)

A

Netwerk van corticale gebieden die actief worden bij actieobservatie

  • gebieden met spiegelneuronen: premotorcortex + inferior pariëtaal
  • gebied zonder spiegelneuronen: STS (wel actief bij observatie, maar NIET bij uitvoering)
  • -> belangrijk voor cognitief functioneren (theory of mind, embodied cognition) + bewegen (anticipatie, leren, samenwerken)
21
Q

Joint action

A

motorisch samenwerken; elkaars handelingen aanvullen

  • niet persé hetzelfde doen! Complementaire handelingen
  • AON essentieel
22
Q

Direct Matching perspectief

A

Verklaringsmodel voor functie spiegelneuronen; activatie AON door simulatie van handeling in eigen motorisch systeem –> herkenning en begrip van handelen van een ander

  • activatie AON is bottum-up
  • basis voor theory of mind
  • gaat niet op voor joint action!
23
Q

Action Reconstruction perspectief

A

Verklaringsmodel voor functie spiegelneuronen; activiteit AON doordat je het handelen van een ander herkent en begrijpt (= priming door observatie van handelen –> activatie motor netwerk)

  • activatie AON is top-down
  • decision making is embedded
  • actievatiepatronen zijn afhankelijk van iemands eigen expertise in uitvoering
  • meer activiteit als je handeling meer aan jezelf kunt relateren–> wijst in richting van priming effecten
24
Q

Supplementaire motorcortex (SMA)

A

Secundair motorische cortex; betrokken bij voorkeuren en doelen van bewegingen

  • met name complexe handelingen. bijv. beide handen
  • meer prefrontaal gelegen
  • laesie –> lukt niet beide handen eigen taak te geven, of alien hand
25
Q

Premotor cortex (PMC)

A

Secundair motorische cortex; betrokken bij representatie van ruimte en van eigen lichaam in ruimte

  • bepalen van effector-centered coördinaten
  • twee subgebieden; dPMC en vPMC
26
Q

Dorsodorsale baan

A

Exetnsie van visuele dorsale baan; projectie naar dPMc –> reiken
- laesie –> optische ataxie

27
Q

Ventrodorsale baan

A

Extensie van visuele dorsale baan; projecteert naar vpmc –> transitieve gebaren (object manipulatie) en intrasitieve gebaren (intenties uitdrukken)
- laesie –> apraxie

28
Q

Feedforward model

A

Model van de verwachte afferente informatie (locatie en timing van stimuli) van een bepaalde handeling

  • mbv cerebellum
  • -> je kunt jezelf niet kietelen, want de locatie en timing van de stimuli zijn al verwacht
29
Q

Hemiplegie

A

Ernstigere vorm dan hemiparese; volledige halfzijdige verlamming

30
Q

Hemiparese

A

= unilaterale parese; zwakte in één zijde van het lichaam

31
Q

Trajectory based

A

Codering van aansturin;: de beweging wordt gerepresenteerd obv het af te leggen traject
- obv verschilvector tussen positie van eindeffector en positie van target

32
Q

Location based

A

Codering van aansturing; de beweging wordt gerepresenteerd obv de beoogde eindpositie van de eindeffector –> end-point control

33
Q

Prefered direction

A

= directional tuning, neurale code voor beweging; mate van activiteit van een neuron correleert met specifieke beweegrichting

  • activiteit neuron als vector; grootte en richting
  • -> netto effect groep neuronen –> population vector
34
Q

Sensory prediction error

A

Als werkelijke afferente feedback niet matcht met de verwachte feedback

35
Q

Capacity sharing theory

A

Aandachtscapaciteit is beperkt, dus als demand van dubbeltaak groter is dan capactiteit wordt aandacht verdeeld –> verminderde prestatie op BEIDE taken
- je kunt twee dingen tegelijk, mits heel eenvoudig

36
Q

Bottleneck theory

A

In processing netwerk zitten bottlenecks; als dubbeltaken beide gebruik maken van zelfde netwerk raakt eentje vertraagd omdat hij moet wachten op de andere
- je kunt geen twee dingen tegelijk doen

37
Q

Multiple resource model

A

Elke taak vraagt bepaalde resources, als dubbeltaken NIET dezelfde resources gebruiken blijft prestatie op allebei behouden. Als dubbeltaken WEL zelfde resources –> interferentie –> prestatieverlies
- twee complexe taken tegelijk kan, mits andere resources