College 2 - Kant Flashcards
(14 cards)
Op welke twee gebieden heeft de mens autonomie volgens kant?
1) Epistemologische autonomie: Het subject is de oorsprong van, en verantwoordelijk voor kennis en waarheid
2) Ethische autonomie: Goed en kwaad zijn geen kwesties van Hemel (God) en Hel (Duivel), maar van menselijke intenties, handelingen en verantwoordelijkheid
Wat is het Vernunft?
- Het redelijke en morele deel van de mens
- De essentie van de mens
- Onderscheid ons van dieren
Waarvan is het Vernunft de grondslag?
- Theoretische (epistemologische) autonomie: we kunnen zelf denken en kennis opdoen
- Praktische (morele en politieke) autonomie: we kunnen handelen volgens zelf aangestelde wetten (moet volgens Kant zijn uitdrukking vinden in de categorische imperatief: zo handelen dat wij kunnen willen dat het verheft wordt tot een algemene wet)
Waar is Kants epistemologische dualisme zeer bepalend voor zijn ethiek?
- Ethiek is geen kwestie van de empirische lichamelijke subjecten, want die zijn onderhevig aan affecties en natuurlijke determinatie > dus alleen als Vernunftpersoon hebben we een vrije wil (autonomie) en kunnen we gebaseerd daarop handelen
Wat is het onderscheid tussen fysiologische en pragmatische antropologie?
- Fysiologische antropologie: Wat zijn de bouwstenen van de mens als organisme
- Pragmatische antropologie: Betreft de mens als vrij handelend wezen; aanvulling op ethiek in de vorm van ervaringskennis in de empirische wereld
Waarom moet de mens opgevoed worden volgens Kant?
- Omdat de mens wel een redelijk en moreel vermogen heeft, maar niet altijd moreel en redelijk is.
- Redelijkheid en moraliteit zijn te verwezenlijke doelen, maar te groot om te bereiken binnen een geïsoleerd mensenleven > Kant heeft zijn hoop gericht op de menselijke soort.
Waarom is Kants zijn filosofie kritisch?
Omdat zijn filosofie vragen stelt naar de mogelijkheidsvoorwaarde voor: kennis, ethiek, esthetica en indirect ook religie.
Wat zijn de drie grote vragen van zijn kritische filosofie, en waar verwijzen deze vragen naar?
1) Was kann ich wissen? (Metafysica, Kentheorie)
2) Was soll ich tun? (ethiek, politieke filosofie)
3) Was darf ich hoffen? (religie, godsdienst filosofie)
- Deze vragen verwijzen volgens Kant naar de meest fundamentele vraag:
4) Was ist der Mensch? - Zijn hele project kan dus gezien worden als wijsgierig-antropologisch
Welke onderscheid maakt Kant tussen Schulbegriff filosofie en weltbürgerliche filosofie?
- Schoolbegrip filosofie is dogmatisch omdat ze haar aannames (t.o.v. mens, wereld en God) niet aan kritische toetsing onderwerpt
- Wereldburgelijk begrip (dat Kant zelf aanhangt) is niet alleen kritisch, maar gaat ook uit van het doel om redelijkheid en moraliteit te verwezenlijken
Op welke moeilijkheden stuit pragmatische antropologie en op welke manier wordt en via de pragmatische filosofie kennis/ervaring opgedaan?
1) Observatie leidt tot gedragsverandering
2) Zelf-observatie is onmogelijk in emotionele toestand
3) plaats- en tijdsinvloeden (culture/historische invloeden) creëren een tweede natuur die de eerste ‘echte’ natuur verdekt.
- Er wordt via twee manieren ervaring opgedaan:
1) Bronnen (sociaal verkeer van verschillende mensen: nationaliteit, cultuur, klasse etc. , d.m.v. reizen en reisbeschrijvingen) > uit ervaring van de persoon zelf
2) Hulpmiddelen (wereldgeschiedenis, biografiën en literatuur) uit ervaringen van andere mensen
Waarom zijn mensen personen en wat is de veruitwendiging hiervan?
- Mensen zijn personen omdat ze een ik-bewustzijn (kunnen) hebben, wat denkvermogen (Verstand) veronderstelt. > hierdoor bestaat er een essentieel verschil tussen mens en dier
- De veruitwendiging of expressie van dit bewustzijn noemt Kant egoïsme. Aan dit egoïsme wordt een grens gesteld d.m.v. pluralisme (Het kunnen inbeelden van de positie van andere wereldburgers waardoor we onze gedachten en handelingen kunnen aanpassen). Dit noemt Kant een Denkungsart
Wat zegt Kant over het definiëren van de menselijke soort?
- Een adequate definitie is niet mogelijk want dit vereist een tertium comperationis (vergelijkbare soort: die redelijk moet zijn en op aarde moet leven)
- Kant geeft dus een hypothetische/teleologische definitie: De mens is een animal rationabile (een wezen dat zijn Vernunftpotentieel i.e. zijn redelijke en morele aanleg moet verwezenlijken.
Op welke drie terreinen wordt de redelijke aanleg zichtbaar?
1) Technische aanleg: verwijst naar de technisch-instrumentele V doel-middel rationaliteit (hand met flexibele duim
- Als Vernunfttie is de mens flexibel en creatief genoeg om de gevaren van de natuur het hoofd te bieden, want het verstandelijk vermogen vervangt (deels) het gebrek aan natuurinstinct
2) Pragmatische aanleg: verwijst naar de praktische rationaliteit die zich ontwikkelt onder invloed van de civiliserende werking van de cultuur
- Hierdoor verlaten we de natuurverhoudingen (egocentrisme, zelfverdediging) ten gunste van geregelde maatschappelijke verhoudingen (rechtsorde, geweldmonopolie etc.)
3) Morele aanleg: is ambivalent. Als noumenaal subject (Vernunftpersoon) is de mens goed, als fenomenaal/empirisch subject is de mens van nature slecht
- De menselijke soort ontwikkelt zich echter in de richting van steeds grotere redelijkheid en moraliteit
Wat zijn de drie kenmerken van het moderne Kantiaanse subject?
1) Hiërarchisch dualisme: mens v dier; bewustzijn v instincten; verstand en rede v zintuigelijk lichaam; Vernunftpersoon (Noemenaal subject) v empirisch subject
2) Het moderne subject wordt geïdentificeerd met slechts één kant van het duale schema (bewustzijn, rede, verstand) > essentie ligt dus in de geest en niet in het lichaam of in een combinatie vd twee
3) Het moderne subject in universeel: als Vernunftpersoon zijn we in principe allemaal (ver)gelijk(baar), van verschillen is slechts sprake op empirisch niveau > Dit impliceert dat ethische en politieke normen universeel moeten zijn