College's Flashcards

(19 cards)

1
Q

Wat bevordert lezen met een doel?

A
  • De lezer denkt na over de ideeën in gelezen tekst
  • De lezer ordent informatie uit de tekst en brengt het met elkaar in verband.
  • De lezer wordt door een schrijfopdracht gestimuleerd om in eigen woorden te vatten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Omschrijf het vierveldenmodel

A
  • Motivatie
  • Begrip
  • Techniek
  • Woordenschat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Omschrijf de leesstrategieën (met lesopzet)

A
  1. Tekstoriëntatie en stellen van een doel (voor het lezen):
    - Activeren voorkennis, voorspellen stellen van inhoudelijk leesdoel
  2. Vragen stellen:
    - Voor, tijdens en na het lezen, meer bewust nadenken
  3. Visualiseren van de tekstinhoud (tijdens het lezen):
    - Tekst visualiseren in hoofd of via grafisch model (mindmap, tijdlijn)
  4. Verbinden, relateren aan achtergrondkennis (tijden en na lezen):
    - Informatie uit tekst verbinden en achtergrondkennis invoegen
  5. Samenvatten (na het lezen):
    - Belangrijkste boodschap van de tekst; omvat leesdoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wakkert leesmotivatie aan?

A
  • Tekst heeft doel
  • Tekst is leuk
  • Tekst is functioneel
  • Betekenisvol (sluit aan bij interesse en bestaande kennis)
  • Past bij ervaring
  • Onderwerp waar nieuwsgierig naar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Omschrijf het begrip inferenties

A

Informatie uit de tekst afleiden die relevant is, maar niet expliciet in de tekst staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omschrijf praktische werkvormen lezen

A

Boekenkring, terugblikken presentatie en waardoor interesse

Snuffellezen, wat wilde je nog meer weten en welke vragen heb je jezelf gesteld

Expertlezen, wat wil je al en ben je te weten gekomen, welke leesstrategieën toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Omschrijf vertellend schrijven

A
  • Gelijk beginnen met schrijven
  • Spreektaal
  • Dicht bij eigen ervaringen
  • Structuur = loop van gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Omschrijf denkend schrijven

A
  • Meerdere versies
  • Niet in 1x goed
  • Feedback is van belang
  • Plannen publiek
  • Schrijfproces gestructureerd
  • Onderwerp verder af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Omschrijf het vijffasenmodel

A
  1. Oriënteren op de opdracht, doel, publiek en tekstsoorten bespreken
  2. Schrijfopdracht (rubriek maken)
  3. Hulp tijdens het schrijven
  4. Bespreken en herschrijven teksten
  5. Verzorgen en publiceren teksten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omschrijf een taalronde

A
  1. Kring maken en opwarmen
  2. Introduceren onderwerp
  3. Vertelronde
  4. Lijstje tekenen of schrijven
  5. Tweetalgesprekken over een punt op het lijstje
  6. Schrijfopdracht en tekstschrijven
  7. Voorlezen en reviseren/corrigeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omschrijf een tekstbespreking

A

Focus niet alleen op het eindresultaat maar op het schrijfproces in zijn geheel

Belangrijk:
- Toestemming vragen aan schrijver om bespreken
- Tekst is van schrijver en die neemt beslissingen voor verandering
- Verbeteren vermijden en in plaats daarvan veranderen
- Altijd positief insteken
- Aandacht voor inhoud en genre ipv spelfouten
- Trots zijn op resultaat herziene tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de didactische uitgangspunten begrijpend lezen

A

Accuraat, vlot en expressief technisch lezen: door veel leeservaring op te doen

Opbouwen van kennis van de wereld en woordenschat: kennisnetwerk in het geheugen wordt voortdurend geactiveerd door nieuwe begrippen, woorden en kennis te verbinden aan dat wat al aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Omschrijf de verschillende tekstsoorten met genres

A

Verhalende: vertelling verhaal

Feitelijke: verslag, beschrijving, procedure, verklaring, oproep/verzoek

Waarderende: beschouwing, betoog, respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Omschrijf de hoofdregels bij spelling

A
  1. Fonologisch principe
    - elk foneem wordt door een apart grafeen weergegeven
    - basisprincipe
  2. morfologisch principe
    - niet om klank, maar om vorm
    - morfemen betekenis dragende elementen
    - vrije morfemen eigen betekenis
    - gebonden morfeem toegevoegd zoals be- en her-
    - struik, rover, s
  3. syllabisch principe
    - heeft betrekking op spelling van syllaben
    - anders dan morfeem
  4. etymologisch (leen en weet woorden) principe
    - herkomst van woord is bepalend voor spelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Omschrijf de spellingregels bij morfologisch principe

A

Regel gelijkvormigheid: voor vergelijkbare morfemen dezelfde lettercombinaties. bijv. hond

Regels van overeenkomst:
Elk woord volgens dezelfde woordvormingsregels. bijv. breedte, lengte, stationsstraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Omschrijf de spellingregels bij syllabisch principe

A

Verenkelingsregel (jager): aan het eind van een klankgroep verdwijnt een lange klank een letter. bijv. raam - ramen

Verdubbelingsregel (bakker): aan het eind van een klankgroep volgt na een korte klankverdubbeling van de volgende medeklinker. bijv. koffer

17
Q

Omschrijf de regelmethode:

A

Gefaseerd aanleren van regels via tegenwoordige tijd en verleden tijd

18
Q

Omschrijf de analogiemethode

A

aan de hand van voorbeeldwerkwoorden

19
Q

omschrijf de algoritmische methode

A

via handelingsvoorschrift (stappenplan) kom je tot de oplossing en het antwoord