Communicatie en media Flashcards
(29 cards)
1
Q
mailen
A
to e-mail
2
Q
opladen
A
to charge
3
Q
het hoesje
A
the (phone) case
4
Q
de aan/uitknop
A
the on/off button
5
Q
de oplader
A
the charger
6
Q
de oortjes
A
the earbuds
7
Q
de hoofdtelefoon
of de koptelefoon
A
the headphones
8
Q
staren
A
to stare
9
Q
(tijd) doorbrengen
A
to spend time
10
Q
Hoe komt dat toch?
A
why on Earth is that?
11
Q
aanhoudend
A
persistent
12
Q
de afleiding
A
a distraction
13
Q
leiden tot
A
to lead to
14
Q
je tijd verdoen
A
to waste your time
15
Q
dat is zonde
A
that’s a shame
16
Q
afhankelijk zijn van
A
to depend on
17
Q
beslissen
A
to decide (make a choice)
18
Q
laten zien
A
to show
19
Q
verslaafd
A
addicted
20
Q
stemming
A
mood
21
Q
meldingen
A
notifications
22
Q
beroemd
A
famous
23
Q
aanwezig
A
present
24
Q
afwezig
A
absent
25
beschikbaar
available/ready for use
| refers to resources, time or people
26
bereikbaar
reachable/accessible
| refers to physical or digital accessibility
27
inhoud
content
28
zijn geweend aan
to be used to
29
nep
fake
