D t/m E Flashcards

1
Q

Zuivel

A

Dairy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schaden, beschadigen

A

To damage (damage)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Datum; afspraakje

A

Date

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behandelen; gaan over

A

To deal with

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schuld

A

Debt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(Periode van) tien jaar

A

Decade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bedriegen

A

To deceive (deception, deceit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschaafd, behoorlijk

A

Decent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

(Openlijk) verklaren

A

To declare (declaration)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Afnemen; achteruitgaan, in verval raken; afwijzen

A

To decline (decline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitief, duidelijk, beslist

A

Definite, definitely

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vertragen

A

To delay (delay)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Opzettelijk, weloverwogen

A

Deliberate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Afleveren

A

To deliver (delivery)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eisen

A

To demand (demand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Veeleisend

A

Demanding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Aantonen, bewijzen

A

To demonstrate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ontkennen; ontzeggen

A

To deny (denial)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Afhankelijk van

A

Dependent on (dependence, dependency)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Woestijn

A

Desert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Verdienen

A

To deserve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ontwerpen

A

To design (design)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wensen

A

To desire (desire)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanhopen

A

To despair (despair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wanhopig
Desperate
26
Verachten
To despite
27
Ondanks
Despite
28
Bestemming
Destination
29
Lot
Destiny
30
Vernietigen
To destroy (destruction)
31
Vaststellen, bepalen
To determine
32
Vastbesloten, vastberaden
Determined (determination)
33
Ontwikkelen
To develop (development)
34
(Op)bellen
To dial
35
Verminderen
To diminish
36
Invalide, gehandicapt
Disabled
37
Nadeel
Disadvantage
38
Teleurstellen
To disappoint (disappointment)
39
Afkeuren
To disapprove of (disapproval)
40
Ramp
Disaster
41
Rampzalig
Disastrous
42
Uit een ziekenhuis ontslaan
To discharge
43
Korting
Discount
44
Ontmoedigen
To discourage (discouragement)
45
Ontdekken
To discover (discovery)
46
Ziekte
Disease
47
Walging
Disgust
48
Walgelijk
Disgusting
49
Ongehoorzaamheid
Disobedience
50
Tentoonstellen; (ver)tonen
To display (display)
51
Uit de weg ruimen, wegdoen
To dispose of (disposal)
52
Geschil, twist; discussie
Dispute
53
Verstoren
To disrupt (disruption)
54
Ontevreden
Dissatisfied
55
Afstand
Distance
56
Ver
Distant
57
Duidelijk
Distinct
58
Onderscheiden
To distinguish (distinction)
59
Afleiden
To distract (distraction)
60
(Ver)storen
To disturb (disturbance)
61
Verdelen
To divide (division)
62
Scheiden
To divorce (divorce)
63
Huis-, huiselijk; binnenlands
Domestic
64
Twijfelachtig
Doubtful
65
Te wijten aan, ten gevolge van
Due to
66
Saai, dof
Dull
67
Plicht; taak
Duty
68
Wonen
To dwell
69
Enthousiast
Eager (eagerness)
70
Rand
Edge
71
Redacteur
Editor
72
Onderwijs; opvoeding
Education
73
Inspanning; poging
Effort
74
Bejaard
Elderly
75
(Ver)kiezen
Do elect (election)
76
Verwijderen, uit de weg ruimen
To eliminate (elimination)
77
In verlegenheid brengen
To embarrass (embarrassment)
78
Noodgeval, nood
Emergency
79
Benadrukken
To emphasise (emphasis)
80
In dienst nemen/hebben
To employ
81
Werknemer
Employee
82
Werkgever
Employer
83
In staat stellen
To enable
84
Insluiten, bijsluiten
To enclose
85
Ontmoeten, tegenkomen
To encounter (encounter)
86
Aanmoedigen
To encourage (encouragement)
87
Uithoudingsvermogen
Endurance
88
Ervoor zorgen, garanderen
To ensure
89
Onderneming; ondernemingslust
Enterprise
90
Geheel
Entire, entirely
91
Recht geven op
To entitle
92
Recht hebben op
Entitled to, to be
93
Omgeving; milieu
Environmen
94
Milieu
Environmental
95
Jaloers zijn op
To envy (envy)
96
Gelijk(e)
Equal
97
Evenzeer, in gelijke mate
Equally
98
Uitrusting
Equipment
99
Tijdperk
Era
100
Ontsnappen (aan)
To escape (escape)
101
Vestigen
To establish
102
Schatten
To estimate (estimate)
103
Dag/avond vóór
Eve
104
Gebeurtenis
Event
105
Uiteindelijk, ten slotte
Eventually
106
Bewijs (materiaal)
Evidence
107
Kwaad (willig)
Evil
108
Ontwikkelen
To evolve (evolution)
109
Overdrijven
To exaggerate (exaggeration)
110
Uitzonderlijk, buitengewoon
Exceptional
111
(Uit)wisselen, inruilen
To exchange (exchange)
112
Spannend, opwindend
Exciting (excitement)
113
Uitgeput
Exhausted (exhaustion)
114
Bestaan
To exist (existence)
115
Tentoonstellen
To exhibit (exhibition)
116
Uitbreiden
To expand (expansion)
117
Ten koste van
Expense: at the ~ of
118
(On)kosten
Expenses
119
Ondervinden, ervaren
To experience (experience)
120
Uitbuiten
To exploit (exploitation)
121
Verkennen
To explore (exploration)
122
Ontdekkingsreiziger
Explorer
123
Blootstellen aan
To expose to (exposure)
124
Uitbreiden
To extend (extension)
125
Uitgestorven
Extinct (extinction)
126
Bijzonder, buitengewoon
Extraordinary