D5M1 Flashcards
(44 cards)
1
Q
een grap,mop
A
une blague
2
Q
een kaars
A
une bougie
3
Q
een pet
A
une casquette
4
Q
een kanaal
A
une chaine
5
Q
alledaagse zaken
A
les choses du quitidien
6
Q
een komiek
A
un, une comique
7
Q
een verbinding
A
une connexion
8
Q
een depressie
A
une dépression
9
Q
een gamer, gamster
A
un, une gamer
10
Q
een humorist, komiek
A
un, une humoriste
11
Q
de volwassenheid, meerderjarigheid
A
la majorité
12
Q
een Facebookmuur
A
un mur Facebook
13
Q
een batterij
A
une pile
14
Q
een kwart, vierde
A
un quart
15
Q
een kwarteeuw
A
un quart de siècle
16
Q
het alledaagse
A
le quotidien
17
Q
het pensioen, op rust zijn
A
la retraite
18
Q
een eeuw
A
un siècle
19
Q
een zeurpiet, lastpak
A
une type casse-pieds
20
Q
een view, weergave
A
une vue
21
Q
saai
A
barbant, barbante
22
Q
begaafd voor
A
doué, douée pour
23
Q
commercieel, met het doel handel te drijven
A
commerçant, commerçante
24
Q
vervelend
A
embêtant, embêtante
25
enerverend
énervant, énervante
26
respectloos
irrespectueux, irrespectueuse
27
irritant
irritant, irritante
28
saai
rasoir, rasoire
29
grappig
rigolo, rigolote
30
in de steek laten
abandonner
31
appreciëren, waarderen
apprécier
32
enrvenren, op de zenuwen werken
énerver
33
twijfelen, aarzelen (tussen)
hésiter
34
iemand behagen, bevallen
plaire à quelqu'un
35
iets verwachten
s'attendre à quelque chose
36
iemand verleiden (tot, om)
séduire quelqu'un
37
iemand volgen
suivre quelqu'un
38
een onderwerp behandelen
traiter un sujet
39
iemand de voeten uithangen
casser les pieds à quelqu'un
40
iemand stress geven
faire stresser quelqu'un
41
Er otbreekt iets.
il manque quelque chose
42
iemand (+bijv naamwoord) maken
rendre quelqu'un (+adjectief)
43
iemand/ iets voelen aankomen
sentir venir quelqu'un/quelque chose
44
daarentegen, aan de andere kant
en revanche
