mission 3 Flashcards
Mission 3 (47 cards)
1
Q
een aankoop
A
un achat
2
Q
een zaak, koopje
A
une affaire
3
Q
het wachten
A
l’attente
4
Q
een voordeel
A
un avantage
5
Q
een ballerinaschoen
A
une ballerine
6
Q
een hoge sportschoen
A
une basket
7
Q
een bottine
A
une bottine
8
Q
een laars
A
une botte
9
Q
een pashokje
A
une cabine d’essayage
10
Q
een winkelcentrum
A
un centre commercial
11
Q
een veterschoen
A
une chaussure à lacets
12
Q
een vergelijking
A
une comparaison
13
Q
een criterium
A
un critère
14
Q
een nadeel
A
un désavantage
15
Q
een espadrille
A
une espadrille
16
Q
het gemak
A
la facilité
17
Q
een (on)mogelijkheid
A
une (im)possibilité
18
Q
een levering
A
une livraison
19
Q
een merk
A
une marque
20
Q
een mocassin
A
un mocassin
21
Q
de snelheid
A
la rapidité
22
Q
een risico
A
un risque
23
Q
een sandaal
A
une sandale
24
Q
een lage sportschoen, sneaker
A
une tennis
25
een teenslipper
une tong
26
vermijden
éviter
27
knellen
serrer
28
afschuwelijk, verschrikkelijk, vreselijk
affreux, affreuse
29
hip, modern
branché, branchée
30
smal
étroit, étroite
31
onvindbaar
introuvable
32
breed
large
33
praktisch
pratique
34
aan huis
à domicile
35
goed passen bij
aller bien avec
36
dat is afschuwelijk
C'est l' horreur
37
dat is in de mode
C'est tendance
38
schoenmaat 40 hebben
chausser du 40
39
hij/ zij/ het bevalt me
il/ elle/ ça me plait
39
online
en ligne
40
een maat groter
la taille au-dessus
41
een maat kleiner
la taille en dessous
42
cash, contant betalen
payer comptant
43
wat is uw schoenmaat?
quelle est votre pointure?
44
wat is uw kledingmaat?
quelle est votre taille?
45
zonder enige twijfel
sans aucun doute
46
aanraken
toucher à