dativ Flashcards
(32 cards)
1
Q
vanaf
A
ab
2
Q
behalve
A
außer
3
Q
tegen..in
A
entgegen
4
Q
overeenkomstig
A
entsprechend
5
Q
volgens
A
gemäß
6
Q
met inbegrip van
A
samt
7
Q
volgens
A
zufolge
8
Q
tegen, in strijd met
A
zuwider
9
Q
lijken op
A
ähnlich
10
Q
boos op
A
böse (zonder auf)
11
Q
dankbaar voor
A
dankbar
12
Q
om het even
A
egal
13
Q
iets goed vinden
A
recht
14
Q
schuldig
A
schuldig
15
Q
ontmoeten
A
begegenen
16
Q
danken
A
danken
17
Q
missen
A
fehlen
18
Q
overeenkomen
A
entsprechen
19
Q
volgen
A
folgen
20
Q
bevallen
A
gefallen
21
Q
toebehoren
A
gehören
22
Q
gelijken
A
gelingen
23
Q
geloven
A
glauben
24
Q
feliciteren
A
gratulieren
25
helpen
hilfen
26
nuttig zijn voor
nützen
27
passen
passen
28
schaden
schaden
29
smaken
schmecken
30
vertrouwen
vertrauen
31
vergeven
verzeihen
32
wijden aan
widmen