Day 6 Flashcards
1
Q
I had the clear impression
A
ik kreeg duidelijk de indruk
2
Q
suppress
A
onderdrukken
3
Q
true feelings
A
echte gevoelens
4
Q
mood
A
stemming, humeur
5
Q
spirit
A
geest, karakter
6
Q
tender
A
teder, gevoelig
7
Q
i’m mad about you
A
ik ben gek op je
8
Q
to fancy
A
leuk vinden, zin hebben in
9
Q
madly in love
A
waanzinnig verliefd
10
Q
sex appeal
A
aantrekkingskracht
11
Q
contempt
A
minachting, verachting
12
Q
prejudice against
A
vooroordeel tegen
13
Q
envious
A
jaloers, afgunstig
14
Q
keen
A
vurig, enthousiast
15
Q
eager
A
gretig, (hevig) verlangend
16
Q
unwilling
A
niet bereid, onwillig
17
Q
anxious
A
bezorg, ongerust
18
Q
overcame his fear
A
overwon zijn angst
19
Q
frightened
A
bang, geschrokken
20
Q
delight
A
genoegen
21
Q
to satisfy
A
tevredenstellen, bevredigen
22
Q
quite content
A
wel tevreden zijn
23
Q
bear, bore. borne
A
verdragen
24
Q
despair
A
wanhoop, vertwijfeling
25
grief
leed, smart
26
sympathy
medelijden, medeleven
27
hostille
vijandig, vijandelijk
28
flew into a rage
woedend worden
29
furious
razend, furieus
30
had a fit
boos worden
31
in a terrible temper
in een verschrikkelijk humeur
32
ashamed
beschaamd
33
relieved
opgelucht
34
to regard
beschouwen, zien als
35
having second thoughts
bedenkingen hebben
36
to intend
van plan zijn; bedoelen
37
to achieve an aim
een doel bereiken
38
common sense
gezond verstand
39
nonsense
onzin, nonsens
40
listen to reason
voor rede vatbaar
41
grasp
begrip; bereik
42
suppose
vermoeden, aannemen
43
assume
aannemen, veronderstellen
44
working on the assumption
er vanuit gaan dat
45
conclude
concluderen, tot de conclusie komen
