de familie Flashcards
(22 cards)
1
Q
Nachbar
A
de buur
2
Q
Bruder
A
de broer
3
Q
Mutter
A
de moeder
4
Q
Nichte, Cousine
A
de nicht
5
Q
Schwiegermutter
A
de schoonmoeder
6
Q
Schwiegervater
A
de schoonvader
7
Q
Vater
A
de vader
8
Q
Enkelin
A
de kleindochter
9
Q
Enkel
A
de kleinzoon
10
Q
Sohn
A
de zoon
11
Q
Schwiegersohn
A
de schoonzoon
12
Q
Schwiegertochter
A
de schoondochter
13
Q
Schwester
A
de zus
14
Q
Kernfamilie
A
het gezin
15
Q
Schwägerin
A
de schoonzus
16
Q
Schwager
A
de schoonbroer
17
Q
Neffe, Cousin
A
de neef
18
Q
Ehepaar
A
het echtpaar
19
Q
Eltern
A
de ouders
20
Q
Großeltern
A
de grootouders
21
Q
Opa
A
de opa
22
Q
Oma
A
de oma
