Lesur 2.4 Flashcards
(29 cards)
1
Q
Tasse
A
de kop/het kopje
2
Q
Tee
A
de thee
3
Q
Glas
A
het glas/het glaasje
4
Q
Zahl
A
het getal
5
Q
mitsprechen
A
meespreken
6
Q
Bingo
A
het bingo
7
Q
ausdenken
A
bedenken
8
Q
Ziffer
A
het cijfer
9
Q
vorlesen
A
voorlezen
10
Q
Telefonnummer
A
het telefoonnummer
11
Q
Postleizahl
A
de postcode/ het postnummer
12
Q
Ländercode
A
het landnummer
13
Q
Vorwahl
A
het netnummer/ het zonenummer
14
Q
Festnetz
A
de vaste lijn
15
Q
mobil
A
mobiel
16
Q
Teilnehmernummer
A
het avonneenummer
17
Q
Notrufnummer
A
het alarmnummer
18
Q
alt
A
oud
19
Q
Jahr
A
het jaar
20
Q
schlecht
A
slecht
21
Q
wie viel
A
hoeveel
22
Q
es gibt
A
er is/zijn
23
Q
Frau
A
de vrouw
24
Q
wollen
A
willen
25
besuchen, absolvieren
volgen
26
Anmeldeformular
het inschrijfformulier
27
Volkshochschule
de volksuniversiteit
28
Anfangsbuchstabe des Vornamens
de voorletter
29
Geschlecht
het geslacht
