DEEL 4 Les 1 Flashcards
(66 cards)
1
Q
de aubergine
A
eggplant
2
Q
de baas
A
boss, employer
3
Q
de bank
A
bench, bank
4
Q
de bloem
A
flower
5
Q
de citroen
A
lemon
6
Q
de duif
A
pigeon
7
Q
de interesse
A
interest
8
Q
de Italiaan
A
Italian
9
Q
de keer
A
time
10
Q
de kleur
A
color
11
Q
de lucht
A
air sky
12
Q
de roos
A
rose
13
Q
de sinaasappel
A
orange
14
Q
de wolk
A
cloud
15
Q
het blad (bladeren)
A
leaf
16
Q
het blad (bladen)
A
sheet of paper
17
Q
het bloed
A
blood
18
Q
het boeket
A
bouquet, bunch of flowers
19
Q
het gras
A
grass
20
Q
het pad
A
path
21
Q
het probleem
A
problem
22
Q
het stuk
A
piece
23
Q
het tapijt
A
carpet
24
Q
blauw
A
blue
25
blond
blond
26
bruin
brown
27
dun
thin
28
geel
yellow
29
grijs
gray
30
groen
green
31
gezond
healthy
32
helder
clear
33
knap
handsome
34
oranje
orange
35
paars
purple
36
plezierig
pleasant
37
romantisch
romantic
38
rood
red
39
sterk
strong
40
wit
white
41
zwart
black
42
bestellen
to order
43
gooien
to throw
44
houden (van)
to like, love
45
menen
to mean
46
nadenken
to think, reflect on
47
schijnen
to shine; to seem
48
vliegen
to fly
49
zin hebben in
to feel like
50
dadelijk Tot zo fadelijk
immediately See you soon!
51
erg
bad; very
52
gewoon
ordinary; just, simply
53
straks
soon
54
toch bedankt
nevertheless, all the same
55
toch niet! toch wel!
but , expressing you disagree
56
Je bent toch niet kwaad op me?
expressing attitude of the speaker
57
Nee toch!
surprise and worry or fear
58
Kom toch hier!
irritation
59
Kom toch binnen
strong wish
60
Grappig toch!
trying to convince
61
Dat is toch niet erg.
putting things in relative perspective
62
vroeger
earlier; former
63
enkele
some, a few
64
niets
nothing
65
waarom
why
66
echt waar?
really?
