Diverse

Question 1

Gerät, Vorrichtung

Answer 1

het toestel

Question 2

vor allem,
hauptsächlich

Answer 2

hoofdzakelijk

Question 3

äußerlich,
bis spätestens

Answer 3

uiterlijk

Question 4

übrig
überflüssig

Answer 4

overbodig

Question 5

jeder vs. alle

Answer 5

elk vs. ieder

Question 6

Entscheidung

Answer 6

de beslissing

Question 7

unerwartet

Answer 7

onverwacht

Question 8

Bewerbungsgespräch

Answer 8

sollicitatie

Question 9

wirklich

Answer 9

echt
werkelijk,
waar(gebeurd)

Question 10

Reifen

Answer 10

de band, banden

Question 11

links,
rechts,
geradeaus

Answer 11

links,
rechts,
rechtdoor

Question 12

Sonne

Answer 12

het zonnetje 🌞

Question 13

der See

Answer 13

het meer

Question 14

Antrag,
Anfrage
einen Antrag stellen / einreichen

Answer 14

aanvraag,
verzoek
een verzoek indienen

Question 15

morgens - mittags -abends

Answer 15

ochtend - middag - avond

Question 16

Vorwurf

Answer 16

het verwijt

Question 17

nah - weit (Distanzen)

Answer 17

na (bij) / dicht bij – ver (weg)

Question 18

das ist ein harter Brocken

Answer 18

dat is een heel klus!

Question 19

Sozialhilfe, Unterstützung

Answer 19

uitkering

Question 20

(he-)runter - hinauf

Answer 20

omlaag - omhoog

Question 21

Armee

Answer 21

het leger

Question 22

Lastwagen

Answer 22

de vrachtwagen

Question 23

Sachen, Klamotten, Dinge (unspezifisch)

Answer 23

de spullen

Question 24

Nachbar(in)

Answer 24

Huis: buurman, buurvrouw
Sitz: (na-)buur, tafelbuur
Land/Staat: het buurland

Question 25

damals

Answer 25

toen, toentertijd

Question 26

Jugend

Answer 26

de jeugd

Question 27

Flugzeug

Answer 27

het vliegtuig

Question 28

Verhalten, Benehmen

Answer 28

het gedrag

Question 29

Unterschied, Differenz

Answer 29

het verschil

Question 30

Gesundheitsversorgung

Answer 30

de gezondheidszorg

Question 31

Lehre, Unterricht, Bildung

Answer 31

het onderwijs

Question 32

Schwester

Answer 32

de zus

Question 33

Bruder

Answer 33

de broer

Question 34

Sohn

Answer 34

de zoon

Question 35

Tochter

Answer 35

de dochter

Question 36

Eltern ein Elternteil

Answer 36

de ouders de ouder

Question 37

Anmerkung, Andeutung

Answer 37

de toespeling

Question 38

Grund, Motiv

Answer 38

het (beweg-) reden

Question 39

Einwand, Bemerkung

Answer 39

de aanmerking (en)

Question 40

Wahrnehmung, Bemerkung, Beobachtung,

Answer 40

de opmerking

Question 41

dann, danach, nachdem, als

Answer 41

toen

Question 42

Miete

Answer 42

huur

Question 43

Wald

Answer 43

het bos

Question 44

Bund, Büschel, Bündel

Answer 44

de bos

Question 45

Absicht , Zweck

Answer 45

de bedoeling, de opzet

Question 46

Treffen, Zusammenkunft Versammlung

Answer 46

de bijeenkomst

Question 47

Umwelt (Natur)

Answer 47

het milieu (de natuur)

Question 48

Versuch, "Anlauf"

Answer 48

de poging

Question 49

Thema

Answer 49

het onderwerp

Question 50

Probe, Test, Prüfung auch: Taste

Answer 50

de toets

Question 51

Gastronomie

Answer 51

de horeca

Question 52

Rundfunk, Fernsehanstalt

Answer 52

de omroep

Question 53

Flasche

Answer 53

de fles

Question 54

Kunde

Answer 54

de klant

Question 55

mittlerweile, unterdessen

Answer 55

inmiddels, ondertussen

Question 56

Scham(-gefühl)

Answer 56

de schaamte, de schaamtegevoel

Question 57

Erfinder

Answer 57

de uitvinder

Question 58

Markt

Answer 58

de markt

Question 59

Blitz

Answer 59

de bliksem

Question 60

List, Trick

Answer 60

de truc

Question 61

Steuererklärung

Answer 61

de belastingaangifte

Question 62

(Kleider-) Größe

Answer 62

het maat

Question 63

das Übel, das Schlechte, Böse

Answer 63

het kwaad

Question 64

die Gewalt, die Heerschaft, das Sagen

Answer 64

het gezag

Question 65

das Vergnügen

Answer 65

de vermaak

Question 66

Etage, Stockwerk

Answer 66

de verdieping

Question 67

Ausstellung

Answer 67

de tentoonstelling

Question 68

öffentlicher Verkehr

Answer 68

openbare vervoer

Question 69

das Gesetz

Answer 69

de wet

Question 70

Gewalt

Answer 70

het geweld

Question 71

Äußerung

Answer 71

de uiting

Question 72

Wirbel, Lärm, Tamtam

Answer 72

de ophef

Question 73

Staat, Obrigkeit, Behörde

Answer 73

de overheid

Question 74

Schwindel, Betrug,

Answer 74

de nep

Question 75

Aufsicht, Kontrolle

Answer 75

het toezicht

Question 76

Ablenkung

Answer 76

de afleiding

Question 77

Geschichte, Historie

Answer 77

de geschiedenis

Question 78

Verspätung

Answer 78

de vertraging

Question 79

Fluss

Answer 79

de rivier

Question 80

Widerstand

Answer 80

de tegenstand

Question 81

Behauptung

Answer 81

de bewering

Question 82

Karussell fahren

Answer 82

rijdt op de draaimolen

Question 83

Verachtung

Answer 83

het dedain

Question 84

Darlegung, Betonung, Auslegung, Plädoyer

Answer 84

het betoog (betogen)

Question 85

Überlegung, Betrachtung, Motiv, Erwägung

Answer 85

de overweging

Question 86

Politiker

Answer 86

de politicus (politici)

Question 87

Lüge (n), Verlogenheit, Lügenhaftigkeit

Answer 87

de leuge (n), leugenachtigheid