Doorewaard en Tjemkes - Praktijkgericht Kwantitatief Onderzoek Flashcards

(31 cards)

1
Q

Deductief Onderzoek

A

Je gaat uit van theorien, stelt een conceptueel model op en vanuit daar verricht je onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Inductief Onderzoek

A

Onderzoek zonder voor onderzocht conceptueel model heet inductief onderzoek, je start vanuit empirie, niet vanuit theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Grounded Theory Approach?

A

Gefundeerde theorie (Engels: grounded theory) is een sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethode voor de ontwikkeling van theorieën door het systematisch verzamelen en analyseren van kwalitatieve gegevens (interviewtranscripten, observatieprotocollen)[1]. Het betreft geen enkelvoudige methode, maar bestaat uit een reeks ineengrijpende werkwijzen. Gefundeerde theorie wordt veelal als methodologie voor kwalitatief onderzoek beschouwd die een pragmatische handelingstheorie combineert met vaststaande analysemethoden

Doelen van gefundeerde theorie zijn:

Ontwikkeling van theorieën uit de verzamelde gegevens
De verschaffing van verklarende theorieën voor menselijk gedrag, gedragspatronen en sociale processen
Wijziging of verdieping van bestaande theorieën
Het onderzoeken van de interactie, sociaal gedrag en de ervaringen van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is een inductief onderzoek altijd kwalitatief onderzoek?

A

Ja! Maar andersom geldt dit niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Representativiteit

A

De mate waarin de respondenten uit een steekproef een goede afspiegeling vormen van de populatie (doelgroep van het onderzoek). Het aantal respondenten bepaalt de representativiteit, niet het aantal mensen dat de vragenlijst toegestuurd heeft gekregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Generalisatie

A

Gelden de uitkomsten van het onderzoek ook voor andere gevallen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Variabele

A

Abstract begrip, verschijnsel, fenomeen dat kan varieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dimensie

A

de dimensies van een variabele (abstract begrip) meten ieder een ander aspect van het begrip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

operationaliseren

A

Operationaliseren is het omzetten van abstracte concepten in duidelijk gedefinieerde, representatieve en meetbare variabelen. Hoewel sommige concepten, zoals lengte of leeftijd, makkelijk te meten zijn, geldt dit niet voor andere concepten, zoals spiritualiteit, geluk of angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stipulatieve definitie

A

Bij een stipulatieve definitie gebruikt men de gewone definitie maar past hem aan, aan de specifieke situatie. Dit kan bijvoorbeeld zo: “In dit onderzoek zien wij ‘werkdruk’ als…”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Onderzoeksstrategie

A

Dan ga je een strategie bepalen op welke manier je gegevens kan verzamelen om antwoord te geven op jouw onderzoeksvraag. De strategie wordt ook wel onderzoeksmethode genoemd. Het is goed om je te realiseren dat onderzoek doen betekent dat je op een systematische manier waarnemingen doet van/over het onderzoeksobject.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

noem 2 typen van dataverzameling

A

Crosssectioneel en Longitudinaal

Crosssectioneel is 1 steekproef bij 1 populatie op 1 tijdstip
- Longitudinaal is om effecten te bestuderen op langere tijd, dus met meerdere steekproeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

coveragefout?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

meetfout?

A
  • Coverage: personen horen niet in de ondervraagde populatie
  • steekproeffout: niet de juiste afspiegeling van de populatie
  • non-responsefouten: treedt op als sommige respondenten in de steekproef niet reageren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

formule voor de steekproefgrootte

A

belang zijn:
- grootte van populatie
- foutmarge
- betrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Variabelen meetbaar maken?

A
  • Als items op de vragenlijst zetten’
  • gebruik van enkelvoudige of meervoudige schalen
  • keuze van meetniveau (nominaal, ordinaal, interval, ratio)
  • schaalmethode … likertschaal, veelgebruikt is 5 of 7 punts-schaal
17
Q

validiteit

A

meten wat de onderzoeker ook echt wil meten

18
Q

betrouwbaarheid

A

mate van hetzelfde blijven van het resultaat bij herhaling

19
Q

volgorde operationaliseren

A

kernbegrip - dimensie - variabelen - definities - items

20
Q

begripsvaliditeit (construct validity)

A

andere interpretatie door geinterviewde

21
Q

Indruksvaliditeit

A

lijkt een ondervraaginstrument valide zo op het eerste gezicht?

22
Q

Common Method Bias

A

hanteren van dezelfde techniek en vraagstelling en methode kan de ondervraagde vervelen en dan vult deze onzin in

23
Q

Kurtosis

A

vlakte of puntigheid van normaalverdeling

24
Q

Skewness

A

top van normaalverdeling ligt naar links of rechts van het midden

25
Non-response bias
mensen reageren juist omdat ze afwijken, dus dan zijn de antwoorden niet representatief voor de groep
26
Cronbach's alpha
beoordelen van betrouwbaarheid van vragenlijsten. De waarde van alpha is een schatting voor de ondergrens van de betrouwbaarheid van de betrokken test. Om een schatting te bepalen van de betrouwbaarheid van een test zijn ten minste twee testafnames nodig. Cronbachs alpha kan waarden aannemen van minus oneindig tot 1 (waarbij wordt opgemerkt dat alleen positieve waarden zinvol zijn). Als vuistregel wordt vaak gehanteerd dat een test of onderzoeksvragenlijst bruikbaar is bij een alpha van 0,70 of hoger. Cronbach's alpha uit in welke mate alle items samenhangen. Het idee is dat als alle items exact hetzelfde meten, Cronbach's alpha erg hoog is. Dit betekent dan dat je een hoge interne consistentie (wordt ook wel betrouwbaarheid genoemd) hebt.
27
factoranalyse
principale componentenanalyse (PCA) Kaiser Meyer Olkin Bartlett zegt een groep items iets over het achterliggende begrip? het test begripsvaliditeit. Samenhang van verschillende factoren, software rekent uit hoeveel factoren er zijn. Als de software laat zien dat de door jou bepaalde items inderdaad bij de door jou gekozen variabele horen, en niet bij andere variabelen, dan heb je begripsvaliditeit bevestigd. Het meetinstrument meet wat het hoort te meten.
28
Variantie
De variantie (variance) is een maat die iets zegt over de spreiding in een dataset. Hoe meer de data verspreid zijn, hoe groter de variantie ten opzichte van het gemiddelde.
29
convergente validiteit
Convergente validiteit beschouwt de samenhang tussen de resultaten van het oorspronkelijke onderzoek en de resultaten van een gelijksoortig onderzoek. Hoe hoger de correlatie, hoe valider de test. Er kan ook gekeken worden naar de samenhang tussen de resultaten van onderzoek en observeerbaar gedrag. op gewenste factor 0,7 of hoger of -0,7 of lager (PCA)
30
Discriminante validiteit
op niet gewenste factoren 0,3 of lager of -0,3 of hoger
31
Wat is een adequate doelstelling?
Nuttig, Realistisch, Haalbaar, Eenduidig