Doorewaard en Tjemkes - Praktijkgericht Kwantitatief Onderzoek 2 Flashcards

(76 cards)

1
Q

Wat is een adequate doelstelling

A

nuttig
realistisch
haalbaar
eenduidig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het TEA-model?

A

Theorethische vraagstelling
Empirische vraagstelling
Analytische vraagstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het definitieve conceptuele model?

A

Bestaat uit de onafhankelijke variabele en afhankelijke variabelen
*soms beinvloeding door:
Modererende
Medierende
Controlevariabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Modererende variabele

A

Een moderator beïnvloedt de sterkte, richting of aanwezigheid van een relatie tussen variabelen. Dit type variabele laat zien voor wie, wanneer of onder welke omstandigheden een relatie standhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Medierende variabele

A

Een mediërende variabele verklaart het proces waardoor twee variabelen gerelateerd zijn, terwijl een modererende variabele de sterkte en richting van die relatie beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Controlerende variabele

A

Controlevariabelen zijn alle variabelen die constant worden gehouden in een onderzoek. Het zijn variabelen waarin je niet geïnteresseerd bent, maar waarvoor wordt gecontroleerd omdat ze de uitkomsten kunnen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een dimensie

A

Kanten van een begrip, invalshoek of oogpunt van waaruit bepaalde eigenschappen van een grootheid kenbaar worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een variabele

A

‘dat wat je wil meten’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stipulatieve definitie

A

definitie die specifiek geldt voor dit onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Respondenten

A

Een persoon die zijn/haar medewerking verleent aan een onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schaal

A

aantal antwoorden in een bepaalde volgorde om gradaties aan te geven zodat iets gemeten kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Item

A

een onderwerp in een schaal waarop men antwoord kan geven, die informatie verschaffen over een variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meervoudige schaal?

A

meerdere items op een rij met een schaal erachter om een variabele te kunnen meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een steekproef?

A

Een steekproef is een selectie uit een totale groep of populatie. In een kwantitatief onderzoek gebruik je een steekproef om data te verzamelen over een populatie, zonder de hele populatie te hoeven onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is representativiteit

A

Representativiteit is de mate waarin de respons (soms ook de steekproef) overeenkomt met populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aselecte steekproef

A

als je representatieve uitspraken wilt doen over de gehele populatie doe je dat door middel van een aselecte steekproef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gestratificeerde steekproef

A

Bij een gestratificeerde steekproef (stratified sample) verdelen onderzoekers een populatie in homogene subpopulaties (strata) op basis van specifieke kenmerken, zoals etniciteit, gender, woonplaats, et cetera. Elk lid van de populatie zou zich in één stratum moeten bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Formule voor de steekproefgrootte

A

Steekproefgrootte = N / (1 + N*e2)
N = populatie
e = foutmarge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Crossectioneel onderzoek

A

Cross-sectioneel onderzoek, ook wel correlationeel onderzoek genoemd, is onderzoek waarin onderzoekers, op één bepaald tijdstip één situatie of aspect observeren. Er is geen sprake van een interventie, noch van randomisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Longitudinaal onderzoek

A

Longitudinaal onderzoek is onderzoek waarbij herhaaldelijk en steeds op dezelfde manier metingen worden verricht om een ontwikkeling in kaart te brengen. In tegenstelling tot ad hoc onderzoek laat longitudinaal onderzoek zien hoe zich iets in de tijd ontwikkelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke meetfouten

A

coverage-fouten
Steekproeffout
non-responsfout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

coverage-fouten

A

personen zijn opgenomen in de steekproef die er niet in horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

steekproef

A

De steekproeffout is de fout die ontstaat doordat niet de gehele populatie wordt onderzocht maar slechts een beperkt deel (een steekproef) daarvan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

non-responsfout

A

door een non-responseanalyse komt men er achter minder mensen met specifieke kenmerken in een ondervraagde groep geantwoord hebben en dus de groep als geheel niet meer representatief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
welke handelingen operationaliseren van variabelen?
concretiseren meetbaar maken
26
Meetbaar maken van onderwerpen?
Welke items? Enkelvoudige of meervoudige? Meetniveau? Schaalmethode? Likertschaal
27
Enkelvoudige schaal
1 onderwerp met een schaal, die antwoord moet geven op een variabele
28
Meervoudige schaal
meerdere onderwerpen met een schaal, die antwoord moet geven op een variabele
29
meetniveau
Nominaal: de data kunnen alleen worden gecategoriseerd, zonder duidelijke rangorde. Ordinaal: de data kunnen worden gecategoriseerd en er is sprake van een duidelijke rangorde. Interval: de data kunnen worden gecategoriseerd, er is sprake van een rangorde en de intervallen tussen de categorieën zijn gelijk (bijvoorbeeld steeds een stap van 10). Ratio: de data kunnen worden gecategoriseerd, er is sprake van een rangorde, de intervallen tussen de categorieën zijn gelijk en er is een betekenisvol nulpunt.
30
schaalmethode
1. Het aantal mogelijke antwoorden per item die de respondent tot zijn beschikking heeft (bijvoorbeeld lopend van “aftands” tot “perfect”, zie boven). 2. Het totale bereik aan mogelijke scores dat op de betreffende set items als totaal kan worden behaald (mede afhankelijk van de manier waarop de antwoorden op de diverse items worden gecombineerd). 3. De set items die tezamen een (voldoende) betrouwbare en valide schaal blijken te vormen. De set items waarmee een begrip gemeten wordt, wordt vaak een schaal genoemd. Dat doen we echter pas als die set blijkt te voldoen aan de eisen van een bepaalde schaalmethode. We spreken dan bijvoorbeeld van een Likertschaal (zie verderop in dit dictaat). Als we de items samen een schaal noemen, bedoelen we met schaal dus een meetinstrument, dat aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. 4. Alle voorgaande betekenissen aangevuld met de procedures en criteria die moeten worden gehanteerd om tot schaalwaarden te komen.
31
Likertschaal?
De likert schaal is een antwoordschaal, waarmee moeilijk in cijfers uit te drukken data kan worden achterhaald en gemeten. Een likertschaal wordt onder andere gebruikt om meningen en gedrag van respondenten te onderzoeken. In enquêtes zul je de likert schaal regelmatig tegenkomen, daar de schaal een goede manier is om bijvoorbeeld de persoonlijkheidskenmerken van respondenten vast te stellen
32
Validiteit
Validiteit is de mate waarin je resultaten geldig zijn en overeenkomen met de werkelijkheid. De validiteit kan worden onderzocht door te bepalen of je daadwerkelijk hebt gemeten wat je wilde meten, bijvoorbeeld door kritisch te kijken naar je onderzoeksopzet en meetinstrumenten.
33
betrouwbaarheid
hoe consistent een methode iets meet (herhaalbaarheid)
34
Face validity
Welke mate een meetinstrument de indruk wekt iets relevants te meten. Indruksvaliditeit (“validiteit op het eerste gezicht”) beantwoordt de vraag of een meting aan de oppervlakte relevant en geschikt lijkt om te meten wat het moet meten.
35
controlevragen
Een controlevraag stel je om erachter te komen of je begrijpt wat de ander bedoelt.
36
operationalisatieschema
kernbegrip dimensies variabelen definities items
37
normwaarde
welke waarde in de schaal is de gewenste waarde
38
Meetfouten door fouten in de vragenlijst
Begripsvaliditeit Common method bias sociaal wenselijke antwoorden
39
Opschonen verkregen data
datamatrix maken controle uitvoeren op foutieve invoer controle uitvoeren op missing values hercoderen controle uitvoeren op normaalverdeling
40
datamatrix
Een overzicht van alle gegevens in tabelvorm. In een datamatrix voer je de onderzoeksgegevens in, zodat je ze statistisch kunt verwerken. De rijen vormen meestal de eenheden, de kolommen de variabelen.
41
controle uitvoeren op foutieve invoer
aanleggen van een schema met: frequentieverdeling centrummaat: - gemiddelde óf - modus óf - mediaan spreiding: - variantie - standaardafwijking
42
controle uitvoeren op missing values
listwise deletion: bij ontbrekende gegevens de volledige input weghalen pairwise deletion: er wordt een vervangende waarde toegepast bij de ontbrekende waarde, zodat de nuttige gegevens niet weggegooid hoeven te worden. imputatie: zelf de ontbrekende waarden aanvullen,niet aangeraden zonder goede onderbouwing.
43
Hercoderen
antwoorden ombouwen zodat ze in het patroon passen.
44
Controle uitvoeren op normaalverdeling
45
kurtosis
46
Skewness
47
Response analyse
Response rate non-respons-analyse
48
Non-response-analyse
vergelijking van de kenmerken van de respondenten met die van de niet-respondenten.
49
Non-response-bias
Nonresponse bias occurs when survey participants are unwilling or unable to respond to a survey question or an entire survey. Reasons for nonresponse vary from person to person. To be considered a form of bias a source of error must be systematic in nature. Nonresponse bias is not an exception to this rule.
50
bepalen Validiteit en Betrouwbaarheid meetinstrument
multidimensional scaling discriminant analysis partial least scares structural equation modelling
51
bepalen Validiteit en Betrouwbaarheid meetinstrument
multidimensional scaling discriminant analysis partial least squares structural equation modelling
52
Factoranalyse
Principale Componentanalyse Kaiser-Meyer-Olkin (KMO) Bartlett-test Communalities Verklaarde variantie (variance) in de factoranalyse Eigenvalue Ladingen: convergente en discriminante validiteit
53
Principale Componentanalyse
Men spreekt van datareductie, hoewel strikt genomen de gegevens niet gereduceerd zijn, maar alleen de beschrijving ervan. Als hoofdcomponenten berekent de methode de eigenvectoren van de covariantiematrix van de gegevens en kiest daaruit de belangrijkste. Deze eigenvectoren zijn de hoofdassen van de ellipsoïde die door de covariantiematrix wordt beschreven en die min of meer de "puntenwolk" van de data voorstelt.
54
Kaiser-Meyer-Olkin (KMO)
De KMO-test geeft een waarde tussen de 0 en 1. 0 = er is geen peil op te trekken 1 = uitstekende verhouding tussen samenhang en onderscheidendheid KMO = 0.6 of hoger, wil zeggen dat de items geschikt zijn voor factoranalyse.
55
Bartlett-test
deze test bekijkt of de items in de factoranalyse onderling samenhangen, dusdanig dat de items gezamenlijk een structuur aanbrengen in de data. Als de items niet samenhangen, zijn de data te beschouwen als los zand en heeft een factoranalyse geen zin.
56
Communalities
De communality-score geeft inzicht in de mate waarin één bepaald item bijdraagt aan één of meer factoren. 0.45 minimaal om mee te mogen doen aan de factor-analyse.
57
Verklaarde variantie (variance) in de factoranalyse
Deel van de variantie van de afhankelijke variabele dat verdwijnt als de onafhankelijke variabele gelijk zou worden gehouden en dat daardoor dus verklaard wordt geacht door de invloed van de onafhankelijke
58
Eigenvalue
> 1 of hoger, gezamenlijk ten minste meer dan 60% van de variantie verklaren.
59
Ladingen: convergente en discriminante validiteit
Convergente validiteit beschouwt de samenhang tussen de resultaten van het oorspronkelijke onderzoek en de resultaten van een gelijksoortig onderzoek. Hoe hoger de correlatie, hoe valider de test. Er kan ook gekeken worden naar de samenhang tussen de resultaten van onderzoek en observeerbaar gedrag. 0.7/-0.7 Divergente validiteit - de mate waarin de scores van dit instrument afsteken van die van instrumenten die een ongerelateerd begrip meten (soms ook discriminante validiteit genoemd). (ongewenst) minder dan 0.3/-0.3
60
Cronbachs alpha
Cronbach’s alpha (of: Cronbachs alfa in het Nederlands) wordt gebruikt om de mate van samenhang (interne consistentie) tussen meerdere enquêtevragen te meten. Voorbeeld: Je wilt klanttevredenheid meten met drie vragen: “Hoe schoon vind je de winkel?”, “Ben je tevreden met het assortiment?” en “Hoe waardeer je de behulpzaamheid van het personeel?”. Cronbach’s alpha vertelt je of deze vragen wel echt de klanttevredenheid meten. Het is een maat voor de interne consistentie van de schaal. Tussen 0 en 1 tenminste 0,7 voor een betrouwbare schaal. PCA = validiteit van schaal meten Cronbachs alfa = betrouwbaarheid van schaal.
61
Harmans test op "common method bias"
Test om de "common method bias" te toetsen. Harmans one factor test is de meest gebruikte.
62
significant
Significantie wordt meestal aangeduid met een p-waarde (overschrijdingskans). Statistische significantie is enigszins willekeurig, omdat je zelf de drempelwaarde (alfa) kiest. De meest voorkomende drempel is p < 0.05, wat betekent dat de kans 5% is dat de resultaten worden gevonden terwijl de nulhypothese waar is.
63
significant resultaat technieken
Kruistabel Correlatie Onafhankelijke T-test en Anova (meervoudige) regressieanalyse
64
Kruistabel
Een chi-kwadraattoets is in de statistiek een toets om na te gaan of twee of meer verdelingen (populaties) van elkaar verschillen. Het kan daarbij gaan om een bekende verdeling en een onbekende waaraan waarnemingen zijn gedaan of om twee onbekende verdelingen waaraan waarnemingen zijn gedaan. De toets gaat na of waargenomen aantallen systematisch afwijken van verwachte (of gemiddelde) aantallen, en berekent daartoe het totaal van de gewogen kwadratische afwijkingen tussen deze aantallen. Een chi-kwadraattoets wordt veel gebruikt om kruistabellen te analyseren. Omdat er geen aannamen over gemiddelden of over de populatie worden gedaan is dit een parametervrije toets. Ook het meetniveau is niet van belang omdat er alleen naar aantallen wordt gekeken.
65
Correlatie
Correlatie is de statistische samenhang tussen twee grootheden. Dit kunnen twee reeksen metingen zijn, of mogelijke waarden van twee toevalsvariabelen zijn. De sterkte van deze samenhang wordt uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt. Als er sprake is van lineaire correlatie, wordt de sterkte van de samenhang meestal uitgedrukt in Pearsons product-momentcorrelatiecoëfficiënt. Als er geen lineaire correlatie wordt verwacht, wordt wel gebruik gemaakt van Spearmans rho of Kendalls tau. Correlatie is geen bewijs van causaliteit, al kan het daar wel een aanwijzing voor zijn.
66
Pearsons product-moment-correlatiecoëfficiënt
Waarden voor correlatie tussen -1 en +1 0 = geen lineaire samenhang +1 = perfecte lineaire samenhang -1 = perfecte negatieve lineaire samenhang minder dan 0,3 is zwak 0.3-0.6=gematigd 0.6> sterk
67
Onafhankelijke T-test
als je wil weten of er verschillen zijn tussen de verschillende groepen en of deze verschillen significant zijn. Om na te gaan of groepen van elkaar verschillen, wordt vaak gekeken naar het gemiddelde. Als de gemiddelden van elkaar verschillen, zegt men dat de groepen van elkaar verschillen. De t-toets gebruik je om de gemiddelden van twee groepen met elkaar te vergelijk.
68
Anova
De ANOVA (ANalysis Of VAriance of op zijn Nederlands variantieanalyse) is een toets die wordt gebruikt om na te gaan of er een verschil is tussen de gemiddelden van drie of meer groepen.
69
(meervoudige) regressieanalyse
De meest eenvoudige vorm van regressie is enkelvoudige lineaire regressie. Hiermee kunnen we bijvoorbeeld op basis van de temperatuur voorspellen hoeveel ijsjes er worden verkocht en vaststellen of dit verband significant is. Wanneer we aan dit model een extra voorspellende variabele aan toevoegen, bijvoorbeeld besteedbaar inkomen, dan spreken we over meervoudige lineaire regressie. Dit klinkt misschien indrukwekkend, maar deze analysemethode is betrekkelijk eenvoudig. De essentie van (lineaire) regressie is dat we een passend model maken bij onze data. Met dit model voorspellen we de waarde van een afhankelijke variabele op basis van de waarde van een (of meer) onafhankelijke variabele(n) (ook wel verklarende of voorspellende variabelen genoemd). Hiermee gaat regressie-analyse een stap verder dan het bepalen van correlatie, waar slechts naar samenhang wordt gekeken en niet naar een lineair verband met voorspellende waarde.
70
Theorethische vraagstelling
De theoretische deelvragen gaan over een theoretische verkenning van de kernbegrippen uit je onderzoeksvraag.
71
Empirische vraagstelling
Een empirische vraag gaat over hoe iets (verschijnsel, gebeurtenis, ontwikkeling) in elkaar zit, welke ontwik- keling het heeft doorgemaakt, wat de functie ervan is of was, wat de moge- lijkheden ervan zijn of waren. Een voorbeeld van een empirische vraag: bestaat er een verband tussen inkomenshoogte en concertbezoek? (hoe is het nu bij Amcor?)
72
Analytische vraagstelling
Analytisch is het geheel van relaties, theorien, metingen, beschreven met alle kennis die je ter beschikking staat. (wat is het verschil tussen theorie en praktijk bij Amcor?)
73
Operationaliseren
Operationaliseren is het omzetten van abstracte concepten in duidelijk gedefinieerde, representatieve en meetbare variabelen. Hoewel sommige concepten, zoals lengte of leeftijd, makkelijk te meten zijn, geldt dit niet voor andere concepten, zoals spiritualiteit, geluk of angst.
74
Begripsvaliditeit
De begripsvaliditeit ook wel constructvaliditeit of construct validity genoemd, geeft aan in welke mate het instrument meet wat je wilt meten. Meet het instrument het bedoelde begrip volledig, gedeeltelijk of meet het (deels) iets anders?
75
Common method bias
door het hanteren van een en dezelfde manier van gegevensverzameling, sluipen er fouten in zoals moeheid van de deelnemer door dat het saai wordt bijvoorbeeld.
76
Variantie
De variantie is in de statistiek een maat voor de spreiding van een reeks waarden, dat wil zeggen de mate waarin de waarden onderling verschillen. Hoe groter de variantie, hoe meer de afzonderlijke waarden onderling verschillen, en dus ook hoe meer de waarden van het "gemiddelde" afwijken. De variantie meet min of meer het gemiddelde van het kwadraat van deze afwijkingen. Die waarden kunnen de waarden van een populatie zijn, dan spreekt men van de populatievariantie. Betreft het de waarden van een verdeling, dan is de variantie een maat voor de "breedte" van deze verdeling, en spreekt men meestal gewoon van de variantie van deze verdeling. Is de betrokken verdeling de kansverdeling van een stochastische variabele X, dan spreekt men over de variantie van X.