dossier 2, route 1 Flashcards
(46 cards)
1
Q
un adepte
A
een aanhanger, een fan
2
Q
een aanhanger, een fan
A
un adepte
3
Q
un athlète
A
een atleet
4
Q
een atleet
A
un athlète
5
Q
le danger
A
het gevaar
6
Q
het gevaar
A
le danger
7
Q
un entraînement
A
een training
8
Q
een training
A
un entraînement
9
Q
une excitation
A
een opwinding
10
Q
een opwinding
A
une excitation
11
Q
une falaise
A
een klif
12
Q
een klif
A
une falaise
13
Q
une hormone
A
een hormoon
14
Q
een hormoon
A
une hormone
15
Q
un snowboard / une planche à neige
A
een snowboard
16
Q
een snowboard
A
un snowboard / une planche à neige
17
Q
un plongeon (de haut vol)
A
een duik (van grote hoogte)
18
Q
een duik (van grote hoogte).
A
un plongeon (de haut vol)
19
Q
un saut
A
- een sprong.
20
Q
een sprong.
A
un saut
21
Q
discipliné(e)
A
gedisciplineerd
22
Q
gedisciplineerd
A
discipliné(e)
23
Q
grandiose -
A
- grandioos, groots
24
Q
- grandioos, groots
A
grandiose -
25
courageux(euse) -.
moedig.
26
moedig.
courageux(euse) -.
27
effrayé(e) -
bang
28
bang
effrayé(e)
29
têtu(e)
koppig
30
koppig
têtu(e)
31
vertigineux(euse) -
duizelingwekkend
32
duizelingwekkend
vertigineux(euse) -
33
avertir -
waarschuwen
34
waarschuwen
avertir
35
maîtriser -
beheersen
36
beheersen
maîtriser
37
ressentir -
- voelen, ondervinden
38
- voelen, ondervinden
ressentir -
39
s’élancer de
- zich storten van
40
- zich storten van
s’élancer de -
41
repousser ses limites -
zijn grenzen verleggen
42
zijn grenzen verleggen
repousser ses limites
43
courir des risques -
risico’s lopen
44
risico’s lopen
courir des risques
45
être accro à
verslaafd zijn aan
46
verslaafd zijn aan
être accro à -