economie Flashcards

(148 cards)

1
Q

Primaire inkomen/ productie factoren

A
  • kapitaal >rente/huur
  • Arbeid > loon
  • natuur > pacht
  • ondernemerschap > winst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Secundaire inkomen/besteedbare inkomen

A

bruto leen min alle belastingen enz en het geld dat je daarvan overhoud mag besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inkomen uit arbeid

A
  • brutoloon
  • vakantiegeld
  • winst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inkomen uit bezit

A
  • rente over spaargeld
    huuropbrengst
    Pacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inkomsten uit overdrachten

A
  • uitkering
  • kinderbijslag
  • zorgtoeslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

marktinstrumenten

A

de tools en strategieën die een bedrijf gebruikt om haar producten of diensten te promoten 6P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Productie beleid

A

wat ga je verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

prijs beleid

A

hoe hoog of laag is de prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

plaatsbeleid

A

waar ga je het doen online in een winkel in de dorp of stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

promotiebeleid

A

hoe je de klant op de hoogte houd van het bestaan kortingen enz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

personeel beleid

A

wat voor soort personeel neem je aan moet degene gespecialiseerd zijn of gewonen mensen ook goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

marketing mix

A

alle 6 p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Presentatie beleid

A

de uitstralingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nationale inkomen

A

wat alle inwoners samen aan inkomen uit arbeid en bezit hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oorzaken van inkomensverschil

A

opleiding
ervaring
verantwoordelijkheid
onaangenaam
risicovol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

middelen

A

alles wat je nodig hebt om in je behoeften te voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

schaars

A

er zijn productmiddelen gebruikt om het te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vrije goederen

A

goederen waar je neit voor hoeft te betalen zoals de zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welvaart

A

de maten waarin je in je behoefte kunt voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welzijn

A

de kwaliteit van je leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

CBS

A

Centraal Bureau voor de Statistiek verzameld allerlei informatie, voornamelijk over economische veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

koopkracht

A

hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wegingsfactor

A

hoe vaker je er aan uitgeeft hoe hoger de wegingsfactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nominale verandering

A

verandering van bijv. loon waarbij je geen rekening hoeft te houden met de inflatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Reële verandering
verandering van bijv. loon waarbij je wel rekening moet houden met de inflatie
25
prijscompensatie
lonen stijgen net zoveel als inflatie dus blijft koopkracht hetzelfde
25
loon-prijsspiraal
hoge lonen Duurdere producten inflatie
26
nibud
Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting geeft voorlichting over hoe je je inkomsten en uitgaven het best kunt afstemmen
27
soorten uitgaven
Dagelijkse uitgave vaste lasten incidentele uitgavens
28
Budgetteren, budgetplan of begroting
overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgavens
29
spaarmotieven
sparen voor een doel Sparen uit voorzorg Sparen voor rente
30
de rente op je spaarrekening is afhankelijk van
- rente percentage - hoogte van de spaarbedrag - periode dat het geld op je spaarrekening staat
31
samengestelde rente
niet alleen rente op je eerste 100 euro, maar ook op de rente die je eerder kreeg.
32
nomiale rente
de rente waarmee de bank rekent
33
Reële rente
Reële rente = Rente van de bank − Inflatie zo laat je zien hoe de koopkracht van je spaargeld verandert
34
4 leenmotieven
- tijdelijk geld tekort - dure aankoop niet willen uitstellen - onverwacht dringend geld nodig hebben - je koopt een huis
35
kredietkosten
Alles wat je meer terugbetaalt dan je geleend hebt
36
3 consumptieve kredietvormen
- persoonlijke lening vast looptijd vaste rente gelijke termijngedrag - doorlopende krediet geld dat je mag lenen en opnieuw mag gebruiken, maar je moet wel rente betalen - salariskrediet een klein beetje lenen van de bank op je betaalrekening als je salaris nog moet komen.
37
Kredietvormen bij leverancier
Kopen op afbetaal: je krijgt het product nu, maar betaalt in stukjes terug private lease: een auto huren voor langere tijd, en elke maand betalen, alsof je een auto “abonneert”.
37
37
hypotheek lening
hoge bedrag dat je niet zomaar op spaart zoals een huis dus dat neem je een lening
38
3 geldfuncties
ruilmiddel spaarmiddel rekenmiddel
39
onderpand
als je leent maar neit meer kan betalen neemt de bank je huis in beslag
40
giraal
pinpas
41
chartaal
contant
42
debat
in de rood staan
43
credit
Niet in de rood staan
44
ECB
European Central Bank centrale bank van de eurozone
45
creditrente
de rente die je krijgt omdat je bij die bank bent aan gesloten
46
debetrente
rente die je betaalt aan de bank als je geld leent door rood te staan
47
bank bemiddelen tussen vraag en aanbod
Banken zorgen ervoor dat spaargeld van de ene persoon, kan worden uitgeleend aan een andere persoon die geld nodig heeft.
48
arbeidsproductiviteit verbeten door
- technologische ontwikkeling Mechanisatie en automatisering - betere arbeidsverdeling/specialisatie iedereen doet waar hij goed is is - scholing - beloning - verbetering werkomstandigheden en werksfeer
49
productiecapaciteit
max hoeveelheid producten die een bedrijf maken
50
productiecapaciteit afhankelijk van
alle beschikbare kapitaal goederen en arbeidskracht samen
51
onderbezetting
Onderbezetting productie < productiecapaciteit
52
overbezetting
overbezetting > productiecapaciteit
53
maatschappelijke opbrengsten
- productie bedrijven voordelen - meer keuze - werkgelegenheid - welvaart
54
maatschappelijke kosten
- geluidsoverlast - milieuvervuiling
55
maatschappelijke verantwoord ondernemen (MVO)
bij productie rekening houden met gevolg van milieu en vrijheid
56
concrete markt
een markt waar producten worden verhandeld
57
abstracte markt
vraag naar aanbod van producten
58
evenwichtprijs
bepaald door markt vraag en aanbod
59
evenwichtshoeveelheid
aantal producten wat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs vraag toename aanbod gelijk= prijs stijgt aanbod toename vraag gelijk= prijs daald
60
transparante markt
Aangeboden producten en prijzen goed met elkaar gelijk zijn
61
prijsverandering gevolg
prijs stijgt = meet aanbod prijs stijg =neemt vraag af
62
producent maakt aandeel groeien door
- overname van ander bedrijf - te fuseren 2 bedrijven vormen 1
63
monopolie
maar één winkel die iets verkoopt. Je kunt nergens anders naartoe, dus die winkel beslist alles."
64
oligopolie
een paar winkels die iets verkopen. Ze letten goed op elkaar en bepalen samen een beetje wat er gebeurt.
65
volkomen concurrentie
heel veel winkels die precies hetzelfde verkopen. Iedereen mag meedoen en niemand is de baas.
66
monopolistische concurrentie
veel winkels die bijna hetzelfde verkopen, maar toch een beetje anders. Je kiest wat jij het leukste vindt.monopolistische concurrentie
67
concurrentie
proberen meerdere winkels hetzelfde te verkopen en willen ze dat jij bij hen koopt
68
homogeen
dat iets overal precies hetzelfde is, ook al komt het van een andere winkel
69
heterogeen
dat iets een beetje anders is bij elke winkel, ook al lijkt het op elkaar
70
kartel
verboden afspraken tussen bedrijven om hun onderlinge concurrentie te bespreken
71
voltijdbaan
werk je 36 uur of meer
72
deeltijdbaan
36 uur en minder
73
arbeidstijdenwet
Beschermt mensen tegen lang werken
74
arbowet
mensen veilig gezond en prettig kunnen werken
75
algemene wet gelijke behandeling
wet die verbied onderscheid te maken
76
Collectie arbeidsovereenkomst (CAO)
afspraken over arbeidsvoorwaarden worden per bedrijfstak vastgelegd in de cao
77
arbeidsmotieven
reden om te willen werken
78
grijswerken
onbetaalbaar werken
79
zwart werken
geen arbeidscontract betaalt geen belasting of sociale premies
80
formele sector
als je geregistreerd straat als werkende
81
Informele sector
als je werk niet geregistreerd staat
82
ondernemingsvormen
- eenmanszaak - vennootschap onder firma (VOF) - Besloten vennootschap - naamloze vennootschap
83
4 productiesectoren
- primaire sector - secundaire sector - Tertiaire sector - quartaire sector
84
arbeidsmarkt
vraag naar aanbod aanbod naar arbeid
85
werkgelegenheid
vraag naar arbeid
86
beroepsbevolking
15 t/m pensioen aanbod van arbeid werkzame beroepbevolking is degene die werken
87
werkeloze beroepsbevolking
- actief op zoek - beschiknaar
88
geregistreerde werkelozen
alle werklozen staan ingeschreven bij het UWV samen
89
verborgen werkelozen
alle werkelozen die niet staan ingeschreven bij het UWV samen
90
ruime arbeidsmarkt
aanbod van arbeid> vraag naar arbeid
91
krappe arbeidsmarkt
aanbod van arbeid < vraag naar arbeid
92
oorzaken van structurele werkloosheid
- mechanisatie van automatisering - productie verplaatst vaan lage loon land - technologische ontwikkeling - reorganisatie van bedrijven - aanbod van arbeid past niet bij vraag van arbeid
93
oorzaken van conjuncturele werkloosheid
- dalende bestedingen van consumenten en bedrijven - vraag naar goederen en diensten daalt - lagere productie - minder werknemers nodig - vraag naar arbeid daalt - conjuncturele werkloosheid neemt toe
94
frictie werkloosheid
na je van school komst of net ontslagen bent je tijd nodig hebt om te solliciteren
95
seizoen werkloosheid
seizoen werk kun je maar voor deel van de jaar doen
96
regionaal werkloosheid
in bepaalde gebieden is werkloosheid hoger dan andere delen
97
collectieve goederen
voorzien van de overheid war iedereen gebruik van kan maken
98
4 reden waarom collectieve goederen
- goederen en diensten zijn een belang voor iedereen - overheid wil kwaliteit van bepaalde voorzieningen in eigen houden - bepaalde voorzieningen kan je moeilijk iedereen voor laten betalen - Goederen en diensten die voor iedereen bepaalbaar moeten blijven
99
100
collectieve sector
wilt geen winst maar wel uitkomen op een beschikbaar bedrag = van de overheid en instellingen voor de sociale zekerheid
101
Particular sector
Bedrijven en burgers die winst willen maken met goederen en diensten
102
privatisering
als je overheid privatiseerde dan kunnen particuliere bedrijven een taak overnemen
103
nationaliseren
neemt de overheid een particulier bedrijf over
104
subsidie
Overheid geeft geld om activiteit van burgers de bedrijven te stimuleren
105
overheid
rijksoverheid+lagere overheden
106
lagere overheden
Provincies gemeenten en waterschappen
107
sociale minimum
het minimumbedrag dat je nodig hebt om te leven
108
sociale voorzieningen
betaalt met belastinggeld
109
regel bijstanduitkering
als geld enkel andere manier in levensonderhoud kunt voorzien
110
werknemersverzekering
alleen voor mensen die in loondienst hebben gewerkt
111
herverdeling van inkomen
actieve betalen de uitkering van de inactieve
112
gemeente geld
komt van rijd burgers en bedrijven door - rioolheffingen en afvalstoffen - parkeerbelasting - hondenbelasting - onroerendezaakbelasting Eigenaar van een woning
113
overheid leent van
burgers banken verzekeraars en pensioenfondsen
114
overheid inkomen komt van
directe belasting indirecte belasting niet belastingontvangsten
115
nivellering
verschil in inkomen in verhouding kleiner worden
116
denivellering
verschil in inkomen in verhouding groter worden
117
draagkrachtbeginsel
wie in staat is veel te betalen moet ook meer betalen
118
solidariteitsbeginsel
welvaart onder bevolking redelijke manier verdelen - stelsel sociale zekerheid - inkomsten steun voor mensen met lagere inkomen
119
profijtbeginsel
je betaalt voor goederen en diensten die de overheid geeft - motorrijtuigenbelasting - collegegeld
120
open economie
dat een land spullen koopt en verkoopt met andere landen
121
gesloten economie
dat een land alles zelf doet en niets koopt of verkoopt met andere landen
122
4 reden om te importeren
- sommige grondstoffen zijn niet of beperkt in NL - sommige landbouwproducten verbouwen niet in NL - buitenlandse producten goedkoper of beter kwaliteit - NL consumenten willen ruime keuze
123
belastingbalans
overzicht waarop alle belasting aan het buitenland en ontvangsten uit het buitenland op staan
124
valuta
eigen geldsoort
125
wisselkoers
de waarde van het geldsoort
126
protectiemaatregelen
maatregelen die EU neemt om de productie en werkgelegenheid van de bedrijven in de EU te beschermen
127
4 protectiemaatregelen
- invoerrechten - contingentering - invoerverbod - exportsubsidie - exportverbod
128
vrijhandel
landen zonder handelsbelemmeringen met elkaar kunne handelen
129
WTO
help landen eerlijk met elkaar handelen
130
interne markt
- vrije verkeer van goederen/personen/kapitaal
131
verschil tussen lidstaten
btw-tarief vennootschapbelasting Milieuregels
132
harmonisatie
regels gelijk trekken binnen de EU om gelijkwaardig concurrentie mogelijk maken
133
inkomen per hoofd niet alles zegt over de welvaart
- verdeling inkomen is het gelijk of ongelijk verdeeld - wat kun je koen met je inkomen - omvang van zelfvoorziening - aanwezigheid en kwaliteit van onderwijs gezondheidzorg enz
134
vicieuze cirkel
oorzaak van ene probleem een gevolg van de andere vele landen zitten in een vicieuze cirkel en moeilijk uit te komen
135
kenmerken van ontwikkelingsland
- laag inkomen per hoofd - ongelijke inkomensverdeling - veel werkloosheid - ondervoeding - snelle bevolkingsgroei - analfabetisme - eenzijdige economie eenzijdige sector zoals landbouw
136
monocultuur
een land afhankelijk een of enkel exportproducten
137
oorzaken van onderontwikkeling
- gebrek aan goed onderwijs - slechte infrastructuur - protectiemaatregelen - grote schulden - conflicten bevolkingsgroepen - regering corrupt
138
ruilvoet
verhouding tussen de prijs en exportproductie en de prijs van importproductie
139
prijsschommelingen kan tegengaan door
Buffervoorraden aan te leggen productie groot > buffervoorraden aanleggen >prijs hoog productie kleiner > buffervoorraden aanleggen >prijs daalt
140
structurele hulp
oorzaak aanpakken van het land
141
bilaterale hulp
rechtstreeks hulp van ene land naar de andere
142
gewondenhulp
hulp onder voorwaarde
143
ongebondenheid
vrije bepalen waar ze het aan uitgeven
144
noodhulp
korte termijn hulp