Economie begrippen H3, H6, H8 Flashcards

(35 cards)

1
Q

Begrippen H3:
Inflatie

A

Stijging van algemene prijspijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Koopkracht

A

Geeft aan wat de huishoudens met hun inkomen kunnen doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lenen

A

Geld bedrag dat door een ander partij aan een andere partij ter beschikking wordt gesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sparen

A

Het niet uitgeven van een deel van je inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rente

A

een vergoeding voor het uitlenen van geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leningen:
Hypotheek lening

A

Lening met huis als onderpand {huis geven aan bank}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Persoonlijke lening

A

Lening waarbij het geleende bedrag in een keer wordt uit betaald. Lener betaalt in een vaststaand aantal termijnen de lening terug. {met rente}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Doorlopend krediet

A

Een leenbedrag naarmate van tijd steeds weer geheel of in delen opgenomen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rood staan

A

Negatief saldo staan op je bankrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kopen op afbetaling

A

Kopen waarbij de betaling in termijnen plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Begrippen H6:
Consumenten

A

huishoudens die goederen en diensten kopen om hun behoefte te voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Producenten

A

Particuliere bedrijven die goederen en diensten produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Markt

A

Plaats waar vragers en arbeiders elkaar treffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Consumeren

A

het kopen van goederen en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Primaire goederen

A

Goederen die noodzakelijk zijn om te leven {levensbehoefte}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Luxe goederen

A

Goederen die niet noodzakelijk zijn om te leven

17
Q

Beroepsbevolking

A

Personen tussen de 15 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd die willen en kunnen werken

18
Q

Vacature

A

Onbezette arbeidsplaats waarvoor personeel wordt gezocht

19
Q

Begrippen H8:
Beperkt gemeenschap van goederen

A

Spullen en schulden tijdens het huwelijk worden van jullie samen
Eigen spullen, schulden, erfenissen en schenkingen voor het huwelijk blijven van jou zelf

20
Q

Financiële zelfredzaamheid

A

weloverwegen {bewust} keuzes maken zodat je financiën op lange en korte termijn in balans zijn

21
Q

Risico-avers

A

Het vermijden van risico, uit angst voor onverwachte nadelige gebeurtenissen

22
Q

Verzekering

A

Een overeenkomst tussen een verzekeraar en een verzekerde. Waarbij de verzekerde tegen betaling van een periodiek bedrag de garantie krijgt dat de eventuele schade door de verzekeraar wordt vergoed.

23
Q

Premie

A

Het bedrag dat de verzekerde aan de verzekeraar moet betalen

24
Q

Risicospreiding

A

Risico’s delen met een grote groep mensen die dezelfde risico lopen

25
Averechtse selectie
mensen met een hoog risico ('slechte risico's') zich wel verzekeren en mensen met een laag risico ('goede risico's) niet
26
Premiedifferentiatie
Verschillen in premie tussen verzekerden. De slechte risico's betalen meer dan de goede risico's.
27
Moreel wangedrag (moral hazard)
onverantwoordelijk gedrag vertonen (een hoger risico nemen) omdat ze toch verzekerd zijn.
28
Eigen risico
Het bedrag dat je als verzekerde zelf moet betalen bij schade
29
Acceptatieplicht
De verzekeraar is verplicht iedereen die zich aanmeldt te verzekeren tegen dezelfde premie
30
Sociale huurwoning
Woning voor mensen bestemd met een laag inkomen
31
Vrije sector
Huurwoningen met een huur boven de huurgrens
32
Huurtoeslag
Bijdrage in kosten voor mensen met een huurhuis
33
Hypothecaire lening
Een lening met een huis of ander gebouw als onderpand
34
Onroerende goederen
Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen
35
Onderpand
Het huis of ander gebouw dat verkocht wordt als de lener de lening niet betaalt