Frans woordjes + zinnen Flashcards
(54 cards)
1
Q
la gare
A
het station
2
Q
le train
A
de trein
3
Q
le car
A
de streekbus
4
Q
l’avion
A
het vliegtuig
5
Q
la voiture
A
de auto
6
Q
la direction
A
de richting
7
Q
les reinseignements
A
de inlichtingen
8
Q
le départ
A
het vertrek
9
Q
la destination
A
de bestemming
10
Q
l’arrivée
A
de aankomst
11
Q
la neige
A
de sneeuw
12
Q
le sandwich
A
het broodje
13
Q
l’aller retour
A
het retourtje
14
Q
à cause de
A
vanwege
15
Q
en face de
A
tegenover
16
Q
dans une heure
A
over een uur
17
Q
bienvenue
A
welkom
18
Q
agréable
A
prettig
19
Q
seul
A
alleen
20
Q
je suis désolé
A
het spijt me
21
Q
je serai
A
ik zal zijn
22
Q
il fait froid
A
het is koud
23
Q
aider
A
helpen
24
Q
continuer
A
doorgaan
25
monter
instappen
26
chercher
ophalen
27
demander
vragen
28
rendre visite à
bezoeken
29
descendre
uitstappen
30
entendre
horen
31
le désert
de woestijn
32
le travail
het werk
33
le centre-ville
het centrum
34
le quartier
de wijk
35
le gâteau
het gebak
36
le temps libre
de vrije tijd
37
l'arabe
het Arabisch {taal}
38
marocain
Marokkaans
39
seulement
slechts
40
sauf
behalve
41
heureusement
gelukkig maar
42
tout
alles
43
au printemps
in het voorjaar
44
simple
eenvoudig
45
découvrir
ontdekken
46
partir
vertrekken
47
la pollution
de vervuiling
48
le sable
het zand
49
l'avantage
het voordeel
50
l'inconvénient
het nadeel
51
nombreux
veel
52
manquer
missen
53
vivre
wonen
54
j'irai
ik zal gaan