eerste helft woordjes Flashcards
(102 cards)
1
Q
Sive
A
Of
2
Q
Aut
A
Of
3
Q
An
A
Of
4
Q
-ve
A
Of
5
Q
Vel
A
Of
6
Q
Et
A
En
7
Q
Atque
A
En
8
Q
Ac
A
En
9
Q
-que
A
En
10
Q
Neque
A
En niet, noch
11
Q
Nec
A
En niet, noch
12
Q
Sed
A
Maar
13
Q
At
A
Maar, toch
14
Q
Verum/vero
A
Maar
15
Q
Autem
A
Maar, echter
16
Q
Enim
A
Want, immers
17
Q
Nam
A
Want
18
Q
Igitur
A
Dus
19
Q
Itaque
A
Dus
20
Q
Ergo
A
Dus
21
Q
Cum +ind
A
1) wanneer
2) toen, op ‘t moment dat
22
Q
Cum +conj
A
1) toen, nadat
2) omdat
3) hoewel
23
Q
Ut +ind
A
1) zodra
2) zoals
24
Q
Ut + Conj
A
1) dat
2) opdat/om te
3) zodat
25
Ne +Conj
Opdat niet, dat (niet)
26
Dum +Ind
Terwijl, zolang als
27
Dum +Conj
Totdat, mits
28
Quominus
Dat, dat niet
29
Quin
Dat, dat niet
30
Antequam
Voordat
31
Priusquam
Voordat
32
Postquam
Nadat
33
Ubi
Toen, wanneer, zodra
34
Etsi
Hoewel
35
Quamquam
Hoewel
36
Quamvis
Hoewel
37
Licet
Ook al
38
Quia
Omdat
39
Quod
Omdat
40
Quoniam
Omdat
41
Si
Als
42
Nisi
Als niet, tenzij
43
Quodsi
Maar als
44
Tamquam
Zoals, alsof, als het ware
45
Velut
Zoals
46
Quasi
Alsof
47
Ego
Ik
48
Tu
Jij, je u
49
Se
1) zich
2) (dat) hij/zij/het/zij (AcI)
50
Nos
Wij, ons
51
Vos
Jullie, u
52
Meus
Mijn
53
Tuus
Jouw
54
Suus
Zijn/haar/hun
55
Noster
Onze
56
Vester
Jullie
57
Is/ea/id
1) deze, dit, die, dat
2) hij, zij, het
58
Idem
Dezelfde, hetzelfde
59
Hic
Deze, dit
60
Ille
Die, dat
61
Ipse
Zelf, zelfs
62
Iste
Die, dat
63
Qui
1) die, dat, wie, wiens, waarmee/waarvan
2) (ali)qui
64
Aliquis
Iemand, een of ander
65
Aliquid
Iets, een of ander
66
Quicumque
Wie ook maar, alles wat (als onz)
67
Quidam
Een zeker(e) (iemand)
68
Quis
1) wie? Wat? Welke?
2) (ali)quis
69
Quisquam
Iemand, een of ander, iets (onz)
70
Quisque
Ieder(e), elk(e)
71
Quisquis
Iedereen die, al wat (onz)
72
Quod
1) dat
2) omdat
73
Quam
1) hoe; zoals
2) die, dat (relativum)
3) dan (+comperativus)
4) zo...mogelijk (+superlativus)
74
In
1) naar, ...in +acc
2) in, op, bij +Abl
75
Sub
1) tot onder +acc
2) onder +abl
76
Super
1) boven(dien)
2) (+acc) boven, over...heen
3) (+abl) boven, over
77
A/ab
1) vanaf
2) door
78
E/ex
Uit, vanaf
79
De
1) van...af
2) over
80
Pro
1) voor
2) in plaats van
81
Cum
(samen) met
82
Sine
Zonder
83
Prae
Wegens
84
Ad
Naar, tot, bij
85
Adversus
1) (+acc) tegen(over)
2) gekeerd naar, vijandig
86
Ante
Voor
87
Apud
Bij
88
Circa
1) (+acc) rondom, bij
2) rondom (dicht)bij
89
Inter
Tussen, tijdens
90
Per
Door
91
Post
1) (+acc) achter
2) (+acc) na
3) later
92
Prope
1) dichtbij
2) (+acc) dichtbij
93
Usque
1) continu, steeds
2) (+acc) tot (aan)
94
Ob
1) voor
2) wegens
95
Preater
Langs, behalve
96
Propter
Wegens, dichtbij
97
Intra
Binnen
98
Supra
1) (+acc) boven, eerder
2) boven, eerder
99
Contra
1) (+acc) tegen(over)
2) tegen(over)
100
Extra
1) (+acc) buiten
2) buiten
101
Gratia +gen
Wegens
102
Causa +gen
Omwille van
