les 33 t/m 36 Flashcards
(47 cards)
1
Q
factus
A
ppp van facere (doen/maken)
2
Q
pondus, pondera
A
gewicht
3
Q
constat
A
het staat vast
4
Q
mundus
A
wereld
5
Q
collectus
A
ppp van colligere (verzamelen)
6
Q
sperare
A
hopen
7
Q
futurus
A
inf fut van esse
8
Q
nimium +gen
A
teveel
9
Q
scienta
A
kennis, wetenschap
10
Q
nocére +dat
A
schaden, kwaad doen
11
Q
doctus
A
ppp van docére (onderwijzen)
12
Q
tener, -era, -eram
A
- teer
2. jong
13
Q
aetas, aetates
A
leeftijd
14
Q
invenire
A
- vinden
2. uitvinden
15
Q
mens, mentes
A
geest, verstand
16
Q
ira
A
woede
17
Q
affectus
A
ppp van afficere
18
Q
afficere, afficio
A
treffen, vervullen
19
Q
interfeci
A
pf van interficere (doden)
20
Q
inventus
A
ppp van invenire
21
Q
utilis, -e
A
nuttig
22
Q
ductus
A
ppp van ducere (leiden/ brengen)
23
Q
summus, -a, -um
A
- hoogste
2. de top van
24
Q
lumen, lumina
A
- licht
2. lamp
25
nolle
niet willen
26
studium
1. ijver, enthousiasme
| 2. studie
27
honor, honores
1. eer
| 2. (ere)ambt
28
gloria
roem
29
quare
waarom
30
desiderare
verlangen (naar)
31
confirmare
bevestigen
32
potestas, -ates
1. macht
| 2. gelegenheid
33
contempsi
pf van contemnere
34
contemnere
minachten
35
praeferre
liever hebben, verkiezen
36
pauper, pauper-
arm(oedig)
37
dictum
ppp van dicere (zeggen)
38
quasi
1. als(of)
| 2. als het ware
39
canis, canes
hond
40
possedi
pf van possidére (bezitten)
41
ne...quidem
zelfs niet
42
bibi
pf van bibere (drinken)
43
lux, luces
(dag)licht
44
accensus
ppp van accendere (aansteken, ontsteken)
45
verus, -a, -um
echt, waar
46
quaesivi
pf van quaerere (zoeken/vragen)
47
falsus, -a, -um
onwaar, ongegrond