Eindexamen begrippen Systeem Aarde Flashcards

(94 cards)

1
Q

Principe waarbij ervan uitgegaan wordt dat natuurprocessen in het verleden en het heden op dezelfde manier verlopen

A

Actualiteitsprincipe / -beginsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zachtere, vrij plastische laag in de aardmantel

A

Asthenosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stollingsgesteente dat ontstaat door snelle afkoeling van lava bij een vulkaanuitbarsting

A

Basalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gebergte dat ontstaat in een gebied met een sterke breukactiviteit

A

Breukgebergte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zeer grote vulkaankrater die is ontstaan door het instorten van het dak van een leeggelopen magmakamer

A

Caldeira

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stroming van vloeibaar plastische gesteente die in de mantel opwelt onder de lithosfeer afkoelt, zijdelings wegstroomt en uiteindelijk weer daalt

A

Convectiestroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gebied waar twee tektonische platen bij elkaar komen en botsen

A

Convergente plaatgrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Langgerekte, diepe kloof langs de rand van duikende oceanische platen

A

Diepzeetrog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gebied waar twee tektonische platen van elkaar af bewegen

A

Divergente plaatgrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rustige vulkaanuitbarsting van vloeibare lava

A

effusieve eruptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zeer krachtige vulkaanuitbarsting van taaie lava, vulkaanbommen en as

A

Explosieve eruptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Indeling van de geschiedenis van de aarde in geologische tijdperken

A

Geologische tijdschaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kringloop van de opbouw en de afbraak van gesteente op aarde

A

Gesteentekringloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stollingsgesteente met zichtbare kristallen dat ontstaat bij langzame afkoeling van magma

A

Graniet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoger gelegen gebied tussen breuken bij een breukgebergte

A

Horst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hete plek in de asthenosfeer en de lithosfeer boven een mantelpluim, die gepaard gaat met vulkanisme

A

Hotspot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Mate van de gevolgen van de trillingen van een aardbeving

A

intensiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sedimentgesteente dat ontstaat door opeenhoping van (kalkhoudende) stoffelijke overblijfselen van in zee levende organismen

A

Kalksteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Metamorf gesteente dat is ontstaan uit kleisteen

A

Leisteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Harde, vaste buitenlaag van de aarde (aardkorst en buitenste deel van de aardmantel)

A

Lithosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Maat voor de energie die bij een aardbeving vrijkomt

A

Magnitude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Metamorf gesteente dat ontstaan is uit kalksteen

A

Marmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gesteente dat van samenstelling is veranderd nadat het langere tijd onder hoge druk en hoge temperatuur heeft gestaan

A

Metamorf gesteente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onderzeese gebergteketen die is ontstaan doordat mantelmateriaal bij een divergente breukzone aan de oppervlakte komt en een bergrug heeft gevorm

A

Mid-oceanische rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Processen waarbij platen ontstaan, bewegen en verdwijnen
Platentektoniek
26
Gebergte dat is ontstaan door plooiing van de aardkorst
Plooiingsgebergte
27
Gloeiende wolken van as en stof die bij een heftige vulkaanuitbarsting van de hellingen af rollen
Pyroclastica
28
Wegduwen van nieuwe lithosfeer van de mid-oceanische rug door de zwaartekracht
ridge-push
29
Schaal die de intensiteit en de schade van een aardbeving meet
Schaal van Mercalli
30
Schaal waarmee de kracht van een aardbeving wordt aangegeven
Schaal van Richter
31
Lage, brede vulkaan met flauwe hellingen, die bestaan uit lagen vloeibare lava.
Schildvulkaan
32
Afzettingsgesteente
Sedimentgesteente
33
Het door de convectiestromen naar de diepte trekken van de oceanische lithosfeer bij de subductie zone
Slab pull
34
Langgerekt gedeelte van de aardkorst dat langs de breuken relatief gedaald is ten opzichte van de omgeving
Slenk
35
Gesteente dat ontstaat door afkoeling en stolling van vloeibare magma
Stollingsgesteente
36
Vulkaan met steile hellingen, die is opgebouwd uit lagen lava en pyroclastisch materiaal.
Stratovulkaan
37
Het wegduiken van een oceanische plaat onder een andere plaat
Subductie
38
Grens waar platen langs elkaar bewegen
Transforme plaatgrens
39
Sedimentgesteente dat bestaat uit ineen gedrukte en samen gekitte zandkorrels
Zandsteen
40
De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen)
Atmosferische luchtcirculatie
41
Verwering waarbij de samenstelling van het gesteente verandert
Chemische verwering
42
Afwijking van de wind door de draaiing van de aarde: op het noordelijk halfrond naar rechts, of het zuidelijk halfrond naar links
Corioliseffect
43
Opeenhoping van sedimenten bij de monding van een rivier in een zee of een meer
Delta
44
Het thermohaline circulatiesysteem in de oceaan waarbij koud zout water afzinkt bij Groenland, via de diepte bij de tropische streken aan de oppervlakte komt en weer naar het Noorden wordt gezogen
Diepwaterpomp
45
Uitscheurende werking van sediment dat getransporteerd wordt door rivieren, zee, ijs of wind
Erosie
46
Gebied met dalende een lucht-beweging en een luchtdruk van meer dan 1.013 hPa met meestal weinig neerslag
Hogedrukgebied
47
Proces waarbij water bij de oppervlakte van de aarde een nooit eindigende kringloop van verdamping, transport, condensatie en neerslag doorloopt.
Hydrologische kringloop / waterkringloop
48
Het lagedrukgebied bij de tropen waar zowel winden uit het zuiden als uit het noorden samenkomen (het tropische minimum)
ITCZ (InterTropische Convergentie Zone)
49
Zone waar hetzelfde klimaat voorkomt
Klimaatgebied
50
Relatief koude waterstroming in oceanen en zeeën
Koude zeestroom
51
Gebied met een stijgende luchtbeweging en een luchtdruk van minder dan 1.013 hPa met meestal veel neerslag
Lagedrukgebied
52
Transport van materiaal onder de invloed van zwaartekracht
Massabeweging
53
Uiteenvallen van gesteente waarbij de samenstelling van het gesteente niet verandert.
Mechanische verwering / fysische verrwering
54
Land- of zeewind die elk halfjaar ongeveer 180⁰ van richting verandert.
Moesson
55
Landschapsvorm van gesteenten die door een gletsjer zijn neergelegd.
Morene
56
Stromingen van het zeewater
Oceanische circulatie
57
Relatief droge wind die het hele jaar lang uit oostelijke richting van de subtropische hogedrukgebieden naar de evenaar waait
Passaat
58
Afzetting aan de onderzijde van een rotswand die min of meer uit een massa puin bestaat
Puinhelling
59
Hoofdrivier met al zijn zijtakken
Rivierstelsel
60
Proces waarbij los materiaal na transport door wind, water of ijs op het aardoppervlak wordt afgezet
Sedimentatie
61
De optelsom van de kortgolvige instraling (zonlicht) op aarde, de naar het heelal teruggekaatste straling en de langgolvige uitstraling (warmte) van de aarde.
Stralings- / energiebalans
62
Het hele gebied dat afwatert op een bepaalde rivier
Stroomgebied
63
Diepzeestroom en oppervlakte-zeestroom, veroorzaakt door zwaar (koud en zout) afzinkend water en wind.
Thermohaline circulatie
64
Vervoer
Transport
65
Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en planten
Verwering
66
Relatief warme waterstroming in oceanen en zeeën.
Warme zeestroom
67
Lucht beweegt van een hoge drukgebied naar een lagedrukgebied, waarbij de wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar recht heeft en op het zuidelijk halfrond naar links, als je de wind in de rug hebt.
Wet van Buys Ballot
68
Zone met droge klimaten
Aride zone
69
Bodem
Bovenste 1 à 2 m van de grond, waaruit planten het grootste deel van hun voedingsstoffen halen.
70
Het door erosie verdwijnen van het voor planten belangrijke deel van de verweringslaag
Bodemerosie
71
Overgangsgebied tussen de gematigde en de polaire zone op de continenten, dus op het noordelijk halfrond
Boreale zone
72
Natuurlijke hulpbronnen zodanig gebruiken dat men tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie, zonder die van toekomstige generaties gevaar te laten lopen.
Duurzaam landgebruik
73
Gematigde zone
Gordel tussen de subtropische en de boreale zone (tussen 30 en 55⁰ N.B. en Z.B.)
74
Factoren die door hun onderlinge relaties landschapszones vormen. (Noem ze!)
Geofactoren (Gesteente, reliëf, klimaat, lucht, bodem, water, flora, fauna, mens tijd)
75
Gesteente
Vast materiaal dat in de ondergrond en op het aardoppervlak ligt.
76
De verandering op lange termijn van de temperatuur, de neerslag en de wind op aarde.
Klimaatverandering
77
De achteruitgang van de kwaliteit van de bodem en het landschap door verdroging, bodemerosie, bodemuitputting en verzilting
Landdergradatie
78
Gebied met karakteristieke kenmerken
Landschapszone
79
Verstoring van de natuur door de mens, waardoor zich een ramp met slachtoffers en financiële schade voordoet
Milieuramp
80
Ramp veroorzaakt door natuurgeweld met veel slachtoffers en grote materiële schade
Natuurramp
81
Meer vee houden dan de natuurlijke vegetatie kan verdragen
Overbeweiding
82
Gordel tussen de poolcirkel en de polen
Polaire zone
83
Hoogteverschillen in het landschap
Reliëf
84
Zone met droge klimaten
Semiaride zone
85
Gordel tussen de tropen en de gematigde zone (tussen de 20⁰ en 30⁰ N.B. en Z.B.)
Subtropische zone
86
Gordel tussen 10⁰ N.B en Z.B.
Tropische zone
87
Proces waarbij woestijnen zich uitbreiden.
Verwoestijning / desertificatie
88
Toename van het zoutgehalte in de bodem of in het grond- en oppervlakte water door verkeerd landgebruik
Verzilting
89
Gebied dat is ontstaan door plooiing van de aardkorst, zoals voorkomt in de Alpen
Alpien plooiingsgebied
90
De natuurlijke hulpbronnen grond en water zodanig gebruiken dat men tegemoet komt aan de behoeften van deze tijd, zonder dat de behoeften van de komende generaties in het gedrang komen.
Duurzaam water- en landgebruik
91
Het omgaan met de risico's van een natuurramp
Hazard management
92
Landbouwvorm die zich heeft aangepast aan het mediterrane klimaat.
Mediterrane vegetatie
93
De balans tussen de opname en de afgifte van water in een gebied
Waterbalans
94
Problemen die zich voordoen bij de hoeveelheid (grond)water in een gebied
Waterproblematiek