Eindexamen begrippen Systeem Aarde Flashcards

1
Q

Principe waarbij ervan uitgegaan wordt dat natuurprocessen in het verleden en het heden op dezelfde manier verlopen

A

Actualiteitsprincipe / -beginsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zachtere, vrij plastische laag in de aardmantel

A

Asthenosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stollingsgesteente dat ontstaat door snelle afkoeling van lava bij een vulkaanuitbarsting

A

Basalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gebergte dat ontstaat in een gebied met een sterke breukactiviteit

A

Breukgebergte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zeer grote vulkaankrater die is ontstaan door het instorten van het dak van een leeggelopen magmakamer

A

Caldeira

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stroming van vloeibaar plastische gesteente die in de mantel opwelt onder de lithosfeer afkoelt, zijdelings wegstroomt en uiteindelijk weer daalt

A

Convectiestroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gebied waar twee tektonische platen bij elkaar komen en botsen

A

Convergente plaatgrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Langgerekte, diepe kloof langs de rand van duikende oceanische platen

A

Diepzeetrog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gebied waar twee tektonische platen van elkaar af bewegen

A

Divergente plaatgrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rustige vulkaanuitbarsting van vloeibare lava

A

effusieve eruptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zeer krachtige vulkaanuitbarsting van taaie lava, vulkaanbommen en as

A

Explosieve eruptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Indeling van de geschiedenis van de aarde in geologische tijdperken

A

Geologische tijdschaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kringloop van de opbouw en de afbraak van gesteente op aarde

A

Gesteentekringloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stollingsgesteente met zichtbare kristallen dat ontstaat bij langzame afkoeling van magma

A

Graniet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoger gelegen gebied tussen breuken bij een breukgebergte

A

Horst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hete plek in de asthenosfeer en de lithosfeer boven een mantelpluim, die gepaard gaat met vulkanisme

A

Hotspot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Mate van de gevolgen van de trillingen van een aardbeving

A

intensiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sedimentgesteente dat ontstaat door opeenhoping van (kalkhoudende) stoffelijke overblijfselen van in zee levende organismen

A

Kalksteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Metamorf gesteente dat is ontstaan uit kleisteen

A

Leisteen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Harde, vaste buitenlaag van de aarde (aardkorst en buitenste deel van de aardmantel)

A

Lithosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Maat voor de energie die bij een aardbeving vrijkomt

A

Magnitude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Metamorf gesteente dat ontstaan is uit kalksteen

A

Marmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gesteente dat van samenstelling is veranderd nadat het langere tijd onder hoge druk en hoge temperatuur heeft gestaan

A

Metamorf gesteente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onderzeese gebergteketen die is ontstaan doordat mantelmateriaal bij een divergente breukzone aan de oppervlakte komt en een bergrug heeft gevorm

A

Mid-oceanische rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Processen waarbij platen ontstaan, bewegen en verdwijnen

A

Platentektoniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Gebergte dat is ontstaan door plooiing van de aardkorst

A

Plooiingsgebergte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Gloeiende wolken van as en stof die bij een heftige vulkaanuitbarsting van de hellingen af rollen

A

Pyroclastica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wegduwen van nieuwe lithosfeer van de mid-oceanische rug door de zwaartekracht

A

ridge-push

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Schaal die de intensiteit en de schade van een aardbeving meet

A

Schaal van Mercalli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Schaal waarmee de kracht van een aardbeving wordt aangegeven

A

Schaal van Richter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Lage, brede vulkaan met flauwe hellingen, die bestaan uit lagen vloeibare lava.

A

Schildvulkaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Afzettingsgesteente

A

Sedimentgesteente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Het door de convectiestromen naar de diepte trekken van de oceanische lithosfeer bij de subductie zone

A

Slab pull

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Langgerekt gedeelte van de aardkorst dat langs de breuken relatief gedaald is ten opzichte van de omgeving

A

Slenk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Gesteente dat ontstaat door afkoeling en stolling van vloeibare magma

A

Stollingsgesteente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Vulkaan met steile hellingen, die is opgebouwd uit lagen lava en pyroclastisch materiaal.

A

Stratovulkaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Het wegduiken van een oceanische plaat onder een andere plaat

A

Subductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Grens waar platen langs elkaar bewegen

A

Transforme plaatgrens

39
Q

Sedimentgesteente dat bestaat uit ineen gedrukte en samen gekitte zandkorrels

A

Zandsteen

40
Q

De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen)

A

Atmosferische luchtcirculatie

41
Q

Verwering waarbij de samenstelling van het gesteente verandert

A

Chemische verwering

42
Q

Afwijking van de wind door de draaiing van de aarde: op het noordelijk halfrond naar rechts, of het zuidelijk halfrond naar links

A

Corioliseffect

43
Q

Opeenhoping van sedimenten bij de monding van een rivier in een zee of een meer

A

Delta

44
Q

Het thermohaline circulatiesysteem in de oceaan waarbij koud zout water afzinkt bij Groenland, via de diepte bij de tropische streken aan de oppervlakte komt en weer naar het Noorden wordt gezogen

A

Diepwaterpomp

45
Q

Uitscheurende werking van sediment dat getransporteerd wordt door rivieren, zee, ijs of wind

A

Erosie

46
Q

Gebied met dalende een lucht-beweging en een luchtdruk van meer dan 1.013 hPa met meestal weinig neerslag

A

Hogedrukgebied

47
Q

Proces waarbij water bij de oppervlakte van de aarde een nooit eindigende kringloop van verdamping, transport, condensatie en neerslag doorloopt.

A

Hydrologische kringloop / waterkringloop

48
Q

Het lagedrukgebied bij de tropen waar zowel winden uit het zuiden als uit het noorden samenkomen (het tropische minimum)

A

ITCZ (InterTropische Convergentie Zone)

49
Q

Zone waar hetzelfde klimaat voorkomt

A

Klimaatgebied

50
Q

Relatief koude waterstroming in oceanen en zeeën

A

Koude zeestroom

51
Q

Gebied met een stijgende luchtbeweging en een luchtdruk van minder dan 1.013 hPa met meestal veel neerslag

A

Lagedrukgebied

52
Q

Transport van materiaal onder de invloed van zwaartekracht

A

Massabeweging

53
Q

Uiteenvallen van gesteente waarbij de samenstelling van het gesteente niet verandert.

A

Mechanische verwering / fysische verrwering

54
Q

Land- of zeewind die elk halfjaar ongeveer 180⁰ van richting verandert.

A

Moesson

55
Q

Landschapsvorm van gesteenten die door een gletsjer zijn neergelegd.

A

Morene

56
Q

Stromingen van het zeewater

A

Oceanische circulatie

57
Q

Relatief droge wind die het hele jaar lang uit oostelijke richting van de subtropische hogedrukgebieden naar de evenaar waait

A

Passaat

58
Q

Afzetting aan de onderzijde van een rotswand die min of meer uit een massa puin bestaat

A

Puinhelling

59
Q

Hoofdrivier met al zijn zijtakken

A

Rivierstelsel

60
Q

Proces waarbij los materiaal na transport door wind, water of ijs op het aardoppervlak wordt afgezet

A

Sedimentatie

61
Q

De optelsom van de kortgolvige instraling (zonlicht) op aarde, de naar het heelal teruggekaatste straling en de langgolvige uitstraling (warmte) van de aarde.

A

Stralings- / energiebalans

62
Q

Het hele gebied dat afwatert op een bepaalde rivier

A

Stroomgebied

63
Q

Diepzeestroom en oppervlakte-zeestroom, veroorzaakt door zwaar (koud en zout) afzinkend water en wind.

A

Thermohaline circulatie

64
Q

Vervoer

A

Transport

65
Q

Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en planten

A

Verwering

66
Q

Relatief warme waterstroming in oceanen en zeeën.

A

Warme zeestroom

67
Q

Lucht beweegt van een hoge drukgebied naar een lagedrukgebied, waarbij de wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar recht heeft en op het zuidelijk halfrond naar links, als je de wind in de rug hebt.

A

Wet van Buys Ballot

68
Q

Zone met droge klimaten

A

Aride zone

69
Q

Bodem

A

Bovenste 1 à 2 m van de grond, waaruit planten het grootste deel van hun voedingsstoffen halen.

70
Q

Het door erosie verdwijnen van het voor planten belangrijke deel van de verweringslaag

A

Bodemerosie

71
Q

Overgangsgebied tussen de gematigde en de polaire zone op de continenten, dus op het noordelijk halfrond

A

Boreale zone

72
Q

Natuurlijke hulpbronnen zodanig gebruiken dat men tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie, zonder die van toekomstige generaties gevaar te laten lopen.

A

Duurzaam landgebruik

73
Q

Gematigde zone

A

Gordel tussen de subtropische en de boreale zone (tussen 30 en 55⁰ N.B. en Z.B.)

74
Q

Factoren die door hun onderlinge relaties landschapszones vormen. (Noem ze!)

A

Geofactoren (Gesteente, reliëf, klimaat, lucht, bodem, water, flora, fauna, mens tijd)

75
Q

Gesteente

A

Vast materiaal dat in de ondergrond en op het aardoppervlak ligt.

76
Q

De verandering op lange termijn van de temperatuur, de neerslag en de wind op aarde.

A

Klimaatverandering

77
Q

De achteruitgang van de kwaliteit van de bodem en het landschap door verdroging, bodemerosie, bodemuitputting en verzilting

A

Landdergradatie

78
Q

Gebied met karakteristieke kenmerken

A

Landschapszone

79
Q

Verstoring van de natuur door de mens, waardoor zich een ramp met slachtoffers en financiële schade voordoet

A

Milieuramp

80
Q

Ramp veroorzaakt door natuurgeweld met veel slachtoffers en grote materiële schade

A

Natuurramp

81
Q

Meer vee houden dan de natuurlijke vegetatie kan verdragen

A

Overbeweiding

82
Q

Gordel tussen de poolcirkel en de polen

A

Polaire zone

83
Q

Hoogteverschillen in het landschap

A

Reliëf

84
Q

Zone met droge klimaten

A

Semiaride zone

85
Q

Gordel tussen de tropen en de gematigde zone (tussen de 20⁰ en 30⁰ N.B. en Z.B.)

A

Subtropische zone

86
Q

Gordel tussen 10⁰ N.B en Z.B.

A

Tropische zone

87
Q

Proces waarbij woestijnen zich uitbreiden.

A

Verwoestijning / desertificatie

88
Q

Toename van het zoutgehalte in de bodem of in het grond- en oppervlakte water door verkeerd landgebruik

A

Verzilting

89
Q

Gebied dat is ontstaan door plooiing van de aardkorst, zoals voorkomt in de Alpen

A

Alpien plooiingsgebied

90
Q

De natuurlijke hulpbronnen grond en water zodanig gebruiken dat men tegemoet komt aan de behoeften van deze tijd, zonder dat de behoeften van de komende generaties in het gedrang komen.

A

Duurzaam water- en landgebruik

91
Q

Het omgaan met de risico’s van een natuurramp

A

Hazard management

92
Q

Landbouwvorm die zich heeft aangepast aan het mediterrane klimaat.

A

Mediterrane vegetatie

93
Q

De balans tussen de opname en de afgifte van water in een gebied

A

Waterbalans

94
Q

Problemen die zich voordoen bij de hoeveelheid (grond)water in een gebied

A

Waterproblematiek