Eiwitten - secundaire structuur Flashcards
(24 cards)
wat bepaalt de functie van een eiwit
zijn 3D structuur die door de aminozuursequentie wordt bepaald
welk type aminozuur wordt in onze eiwitten ingebouwd
de natuurlijk voorkomende vorm: de L-vorm
wat zijn de essentiële az’en
PVT TIM HALL
fenylalanine, valine, threonine, tryptofaan, isoleucine, methionine; histidine, alanine, lysine, leucine
hoe kan je bepalen welke aminozuren in een eiwit belangrijk zijn voor de functie ervan?
- door de sequenties van homologe eiwitten te vergelijken
- homoloog = dezelfde voorouder en functie
- de az’en die in de evolutie geconserveerd bleven zijn van functioneel belang
door wat wordt de vorming van de secundaire structuur bepaald
- beperking van rotatie rond covalente bindingen
- vorming van H-bruggen
waarom vouwen aminozuurketens niet willekeurig op
- beperking vn vrije rotatie
- door dubbelbindingskarakter: omega rotatie
- door vdw-sferen: psi en phi rotaties
ramachandran plot
- uiteenzetting van de toegelaten combinaties diedrale hoeken van psi en phi
drijvende kracht achter alfa helix
vorming van stabiliserende H-bruggen
alfa helix
- rechtsdraaiend
- H-bruggen tss carbonylgroep en aminogroep vier az’en verder
- H-bruggen + dipoolmomenten vd peptidebinding zorgen voor netto dipoolmoment langs de as vd helix
- 3,6 az’en per omwenteling
- vdw krachten tss de zijketens
wat destabiliseert de alfa helix
proline en glycine
hoe kan je de verdeling van az’en in een helix bepalen
- edmunson projectie
- amfipatisch of transmembranaire helix?
voorbeeld eiwit met vrijwel enkel helices
alfa-keratine
voorbeeld van een amfipatisch proteïne
apolipoproteine (onderdeel ve lipoproteine)
beta-vouwblad
- opgebouwd uit beta strengen
- H-bruggen -> drijvende kracht
- R groepen staan afwisselend naar boven en beneden
- VDW interactie tss de R-groepen
waarom gaan de vlakken tov elkaar plooien
om sterische hinder te beperken
hoe kan het dat de polypeptideketen 180 graden draait/van richting kan veranderen
beta bocht
- 4 az’en
- kleine az’en (pro en gly)
- H-brug tss 1e en 4e aż
beta lus
- 5-16 az’en
- vaak isoleucine om conformationele flexibiliteit te beperken
-> interageert via hydrofobe interacties met naburige az’en
supersecundaire structuren
- combinaties van secundaire structuurelementen die frequent voorkomen
- hebben een functie in het eiwit maar zijn geen stabiele structurele eenheden op zich
alfa helix - lus - alfa helix
- twee helices verbonden via lus
- ca bindende eiwitten
- transcriptiefactoren
EF handstructuur
- ca bindende supersecundaire structuur
- in bv troponine c en calmoduline
- alfa helix lus alfa helix
- op positie 1,3,5,12 zitten neg geladen az’en die het ca ion ‘binden’
beta hairpin en beta meander
- antiparallelle beta strengen
- bv GFP
- beta strengen zijn verbonden via een beta bocht
Grieks sleutelmotief
- twee mogelijke configuraties
- 4 antiparallelle beta strengen
- 1 beta lus, 2 beta bochten
gamma crystalline
- 4x Grieks sleutelmotief
- eiwit in ooglens
- geen turnover
- cataract
uitbreiding op het Grieks sleutelmotief
- ig fold: 7 beta strengen, elementaire unit ve antilichaam
- jelly roll: 8 beta strengen, in, mantelproteinen vn virussen
rossmann fold
- 3 beta strengen en 2 alfa helices
- in nucleotidebindende eiwitten