En classe Flashcards
(40 cards)
Être absent
Afwezig zijn
Aanwezig zijn
Être présent
La réponse
Het antwoord
Répondre à
Antwoorden op
Le projecteur
De beamer
Signifier, vouloir dire
Betekenen
Comprendre
Begrijpen
Que veut dire… ?
Wat betekent… ?
Je ne comprend pas
Ik begrijp het niet
La feuille de papier
Het blad
Redoubler une année
Blijven zitten, een jaar overdoen
Le livre
Het boek
Le tableau
Het bord
Le blocus
De blok
La communication écrite
De schriftelijke communicatie
La communication orale
De mondelinge communicatie
L’ordinateur
De computer
La porte
De deur
L’enseignant supérieur
De docent
L’examen
Het examen
Passer un examen
Een examen afleggen
Réussir un examen
Voor een examen slagen
Rater un examen
Voor een examen zakken
La grammaire
De grammatica