Français-Néerlandais Flashcards
(470 cards)
1
Q
L’hiver
A
De winter
2
Q
L’été
A
De zomse
3
Q
L’automne
A
De herfst
4
Q
Le printemps
A
De lente
5
Q
La date
A
Het jaartal
6
Q
Aujourd’hui
A
Vandaag
7
Q
Avant-hier
A
Eergisteren
8
Q
Hier
A
Gisteren
9
Q
Demain
A
Morgen
10
Q
Accepter
A
Aanvaarden, aannemen
11
Q
Acheter
A
Kopen
12
Q
Aider
A
Helpen
13
Q
Aimer
A
Houden van
14
Q
Aller
A
Gaan
15
Q
Allumer
A
Aanzetten, aansteken
16
Q
Appeler
A
Bellen, roepen
17
Q
Apporter
A
Brengen, meebrengen
18
Q
Apprendre
A
Leren
19
Q
Arrêter
A
Stoppen
20
Q
Arriver
A
Aankomen
21
Q
Attendre
A
Wachten
22
Q
Avoir
A
Hebben
23
Q
Casser
A
Stuk maken
24
Q
Avoir besoin
A
Nodig hebben
25
Changer
Veranderen
26
Chanter
Zingen
27
Chercher
Zoeken
28
Choisir
Kiezen
29
Commencer
Starten
30
Comprendre
Begrijpen
31
Compter
Tellen
32
Conduire
Besturen
33
Connaître
Kennen
34
Continuer
Doorgaan, voortzetten
35
Couper
Knippen
36
Courir
Rennen
37
Coûter
Kosten
38
Croire
Geloven
39
Décider
Beslissen
40
Demander
Vragen
41
Descendre
Naar beneden gaan
42
Devenir
Worden
43
Devoir
Moeten
44
Dire
Zeggen
45
Donner
Geven
46
Dormir
Slapen
47
Écouter
Luisteren
48
Écrire
Schrijven
49
Empêcher
Voorkomen
50
Entendre
Horen
51
Entrer
Binnen komen
52
Envoyer
Verzenden
53
Essayer
Proberen
54
Éteindre
Doven
55
Être
Zijn
56
Exister
Bestaan
57
Expliquer
Uitleggen
58
Faire
Doen
59
Cuisiner
Koken
60
Fermer
Sluiten
61
Finir, terminer
Endigen, beëindigen
62
Gagner
Winnen
63
Garder
Houden, vasthouden
64
Jeter
Gooien
65
Jouer
Spelen
66
Laisser
Vertrekken
67
Laver, nettoyer
Wassen, schoonmaken
68
Lire
Lezen
69
Manger
Eten
70
Marcher
Lopen
71
Mettre
Zetten, leggen, plaatsen, aantrekken
72
Montrer
Tonen
72
Montrer
Tonen
73
Oubler
Vergeten
74
Ouvrir
Openen
75
Parler
Spreken
76
Partir
Vertrekken
77
Payer
Betalen
78
Penser
Denken
79
Perdre
Verliezen
80
Permettre
Toestaan
81
Pleurer
Huilen
82
Porter
Dragen
83
Poser
Poseren
84
Pouvoir
Kunnen, mogen
85
Prendre
Nemen
86
Préparer
Bereiden, klaarmaken
87
Rappeler
Terugroepen, terugbellen
88
Recevoir
Ontvangen
89
Reconnaître
Herkennen
90
Refuser
Weigeren
91
Regarder
Kijken
92
Voir
Zien
93
Rencontrer
Ontmoeten
94
Rendre
Teruggeven
95
Répéter
Herhalen
96
Répondre
Antwoorden
97
Rassembler
Lijken op
98
Rester
Blijven
99
Retourner
Terugkeren, teruggaan
100
Retrouver
Terug vinden
101
Réussir
Slagen
102
Rire
Lachen
103
S'asseoir
Gaan zitten
104
S'endormir
Gaan slapen
105
Savoir
Weten
106
Se laver
Zich wassen
107
Se reposer
Rusten
108
Se réveiller
Wakker worden
109
Sortir
Naar buiten gaan
110
Suivre
Volgen
111
Tenir
Vasthouden
112
Tirer
Trekken
113
Tomber
Vallen
114
Toucher
Aanraken
115
Tourner
Draaien, keren
116
Travailler
Werken
117
Trouver
Vinden
118
Utiliser
Gebruiken
119
Vendre
Verkopen
120
Venir
Komen
121
Vivre
Leven
122
Voler (dans le ciel)
Vliegen
123
Le ciel
De lucht
124
Voler (quelque chose)
Stelen
125
Dérober
Beroven
126
Vouloir
Willen
127
Absolument
Absoluut
128
Accidentellement
Per ongeluk
129
Activement
Actief
130
Actuellement
Momenteel
131
Ailleurs
Elders
132
Anormalement
Abnormaal
133
Apparemment
Blijkbaar
134
Approximativement
Ongeveer
135
Après
Ha
136
Assez
Vrij, genoeg, voldoende
137
Attentivement
Zorgvuldig
138
Au hasard
Willekeurig
139
Aussi
Ook
140
Automatiquement
Automatisch
141
Autrefois
Voorheen
142
Autrement
Anders
143
Aveuglement
Blindelings
144
Beaucoup
Veel
145
Bêtement
Dwaas
146
Bien
Wel
147
Bientôt
Binnenkort
148
Bizarrement
Vreemd
149
Brièvement
Kort
150
Bruyamment
Luidruchtig
151
Calmement
Rustig
152
Certainement
Zeker
153
Clairement
Duidelijk
154
Complètement
Helemaal
155
Confortablement
Comfortabel
156
Considérablement
Aanzienlijk
157
Constamment
Consequent
158
Correctement
Correct
159
Courageusement
Moedig
160
Couramment
Routinematig, vlotroutinematig, vlot
161
Curieusement
Nieuwsgierig
162
Habituellement
Gewoonlijk
163
Accueillant
Onthalend
164
Admirable
Bewonderenswaardig
165
Agacé
Geïrriteerd
166
Âgé
Verouderd
167
Agréable
Aangenaam
168
Aimable
Aardig
169
Amer
Bitter
170
Amical
Vriendelijk
171
Amusant
Amusant
172
Ancien
Oud
173
Approximatif
Bij benadering
174
Attentif
Aandachtig
175
Automatique
Automatisch
176
Banal
Banaal
177
Bas
Laag
178
Beau, bel, belle
Mooi
179
Beaucoup
Veel
180
Bête, stupide
Dom
181
Bizarre
Vreemd
182
Blessé
Gekwetst
183
Bon marché
Goedkoop
184
Bouché
Verstopt
185
Bronzé
Gebruind
186
Brusque
Abrupt
187
Bruyant
Luidruchtif
188
La fille
Het meisje
189
Le journal
De krant
190
Le livre
Het boek
191
Le lait
De melk
192
L'enfant
Het kind
193
L'eau
Het water
194
Le riz
De rijst
195
L'arrière grand-père
De overgrootvader
196
L'arrière grand-mère
De overgrootmoeder
197
Les petits-enfants
De kleinkinderen
198
Le papa
De papa
199
Les parents
De ouders
200
L'enfant
Het kind
201
Le bébé
De baby
202
L'adolescent
De tiener
203
La soeur
De zuster
204
Le demi-frère
De halfbroer
205
La demi-soeur
De halfzuster
206
L'oncle
De oom
207
La tante
De tante
208
Le marié
De bruidegom
209
Le beau-frère
De zwager
210
Le beau-père
De schoonvader
211
La belle-mère
De schoonmoeder
212
Le beau-fils, le gendre
De schoonzoon
213
La belle-soeur
De schoonzus
214
La belle-fille
De schoondochter
215
Le parrain
De peetvader
216
La marraine
De peettante
217
Le filleul
Het petekind
218
La filleule
De peetdochter
219
Le membre de la famille
Het familielid
220
Adopté
Geadopteerd
221
L'aquarium
Het aquarium
222
À l'étranger
In het buitenland
223
À pied
Te voet
224
À vélo
Per fiets
225
Annulé
Geannuleerd
226
En avion
Met het vliegtuig
227
En bateau
Per boot
228
En bus
Met de bus
229
En ferry
Per veerboot
230
En moto
Met de motor
231
En train
Met de trein
232
En voiture
Met de auto
233
Facultatif
Optioneel
234
Handicapé
Gehandicapt
235
L'adaptateur pour prise électrique
De adapter voor elektrische stekker
236
L'addition
De rekening
237
L'aéroport
De luchthaven
238
L'agence de voyage
Het reisbureau
239
L'agent de voyages
De reisagent
240
Le douanier
De douaneagent
241
L'aller simple
Het enkel ticket
242
L'anti-moustique
Het muggenafweermiddel
243
L'appareil photo
De camera
244
L'arrivée
De aankomst
245
L'assurance de voyage
De reisverzekering
246
L'attraction touristique
De toeristische trekpleister
247
L'auberge de jeunesse
De jeugdherberg
248
L'autochtone
De inheemse
249
L'embarquement
De boarding
250
L'étiquette
Het etiket
251
L'excursion
De excursie
252
L'hébergement
De accomodatie
253
L'hôtel
Het hotel
254
L'itinéraire
De reisroute
255
L'office du tourisme
Het toeristenbureau
256
L'oreiller
Het kussen
257
La boussole
Het kompas
258
La boutique hors taxes
De belastingvrije winkel
259
La brochure
De brochure
260
La campagne
De campagne
261
La carte
De kaart
262
La carte d'embarquement
De instapkaart
263
La carte postale
De ansichtkaart
264
La carte téléphonique
De telefoonkaart
265
La caution
De aanbetaling
266
La chambre à deux lits séparés
De tweepersoonskamer
267
La chambre simple
De eenpersoonskamer
268
La climatisation
De airconditioning
269
La compagnie aérienne
De luchtvaartmaatschappij
270
La couverture
Het deken
271
La crème solaire
De zonnebrandcrème
272
La croisière
De cruise
273
La cuisine locale
De plaatselijke keuken
274
La destination
De bestemming
275
La douane
De douane
276
La frontière
De grens
277
La gare
Het treinstation
278
La gare routière
Het busstation
279
La lampe de poche
De fakkel
280
La maison d'hôte
Het gastenverblijf
281
La maison de campagne
Het landhuis
282
La monnaie, la devise
De munteenheid
283
La montagne
De berg
284
La nuitée
De overnachting
285
La piscine
Het zwembad
286
La plongée avec tuba
Het snorkelen
287
La plongée sous-marine
Het scubaduiken
288
La prise électrique
Het stopcontact
289
La réception
De receptie
290
La réclamation
De klacht
291
La plainte
De vordering
292
La sacoche
De handtas
293
Le sac
De tas
294
La saison haute
Het hoog seizoen
295
La saison basse
Het laag seizoen
296
La saison touristique
Het toeristenseizoen
297
La soute à bagages
De bagageruimte
298
La station balnéaire
Het resort
299
La tente
De tent
300
La trousse de premiers secours
De EHBO-kit
301
La TVA
De BTW
302
Le repas
De mal
303
Le petit-déjeuner
Het ontbij
304
Le dîner
De lunch
305
Le souper
De avondmaal
306
Le menu
Het menu
307
L'entrée
Het voorgerecht
308
Le plat principale
Het hoofdgerecht
309
Le plat du jour
Het gerecht van de dag
310
La recette
Het recept
311
Cru
Rauw
312
Comestible
Eetbaar
313
Immangeable
Oneetbaar
314
Appétissant
Smakelijk
315
Le gras
Het vet
316
La matière grasse
De vettige materie
317
Allégé
Vetarm
318
De l'ail
Knoflook
319
L'amidon
Het zetmeel
320
L'assaisonnent
De kruiding
321
De l'avoine
Haver
322
De l'huile
Olie
323
De l'huile d'olive
Olijfolie
324
De l'huile de colza
Raapzaadolie
325
De l'huile de tournesol
Zonnebloemolie
326
La boîte de chocolat
De doos chocolade
327
La boîte de soupe
Het blijke soep
328
La boîte de sardines
Het blijke sardientjes
329
De la cannelle
Kaneel
330
De la confiture
Jam
331
La crêpe
De pannenkoek
332
De la farine
Het meel
333
De la gelée
Gelei
334
De la margarine
Margarine
335
De la marmelade
Marmelade
336
De la mayonnaise
Mayonaise
337
De la menthe
Munt
338
De la moutarde
Mosterd
339
De la noix de muscade
Nootmuskaat
340
L'omelette
De omelet
341
La pâtisserie
Het gebak
342
La sauce
De saus
343
La sauce tomate
De tomatensaus
344
La semoule
Het griesmeel
345
La soupe, le potage
De soep
346
La tablette de chocolat
De chocoladereep
347
La tarte
De taart
348
De la vinaigrette
Vinaigrette
349
Du basilic
Basilicum
350
Du beurre
Boter
351
Le biscuit
Ket koekje
352
L'altitude
De hoogte
353
L'archipel
De archipel
354
L'atoll
Het atol
355
L'avalanche
De lawine
356
L'éruption volcanique
De vulkaanuitbarsting
357
L'estuaire
Het estuarium
358
L'étang
De vijver
359
L'iceberg
De ijsberg
360
L'île
Het eiland
361
L'oasis
De oasis
362
L'océan
De oceaan
363
La côte
De kust
364
La digue
De dijk
365
La dune
De duin
366
La falaise
De klif
367
La fissure
De spleet
368
La fissure
De spleet
369
La forêt
Het bos
370
La forêt tropicale
Het tropisch woud
371
La grotte
De grot
372
La jungle
De jungle
373
La mer
De zee
374
La nature
De aard
375
La plage
Het strand
376
La plaine
De vlakte
377
La pollution
De vervuiling
378
La prairie
De weide
379
La presqu'île
Het schiereiland
380
La sécheresse
De droogte
381
La source chaude
De hete bron
382
La stalactite
De stalactiet
383
La vallée
De vallei
384
La barrière de corail
Het barrièrerif
385
Le caillou
De kiezelsteen
386
Le canal
Het kanaal
387
Le canyon
De kloof
388
Le cap
De kaap
389
La catastrophe naturelle
De natuuramp
390
La chute d'eau
De waterval
391
Cuire
Bakken
392
Commencer
Beginnen
393
Visiter
Bezoeken
394
Bouger
Bewegen
395
Offrir
Bieden
396
Mordre
Bijten
397
Rester
Blijven
398
Frire
Braden
399
Casser
Breken
400
Apporter
Brengen
401
Penser
Denken
402
Faire
Doen
403
Porter
Dragen
404
Boire
Drinken
405
Plonger
Duiken
406
Manger
Eten
407
Aller
Gaan
408
Donner
Geven
409
Pendre
Hangen
410
Avoir
Hebben
411
Aider
Helpen
412
Tenir
Houden
413
Choisir
Kiezen
414
Regarder
Kijken
415
Venir
Komen
415
Grimper
Klimmen
416
Acheter
Kopen
417
Recevoir
Krijgen
418
Rire
Lachen
419
Pouvoir
Kunnen
420
Lire
Lezen
421
Être couché
Liggen
422
Marcher
Lopen
423
Devoir
Moeten
424
Prendre
Nemen
425
Recevoir
Ontvangen
426
Paraître, briller
Schijnen
427
Écrire
Schrijven
428
S'effrayer
Schrikken
429
Battre
Slaan
430
Dormir
Slapen
431
Fermer
Sluiten
432
Couper
Snijden
433
Parler
Spreken
434
Sauter
Springen
435
Être debout
Staan
436
Voler (quelque chose)
Stelen
437
Mourir
Sterven
438
Augmenter
Stijgen
439
Toucher
Treffen
440
Tirer
Trekken
441
Tomber
Vallen
442
Attraper
Vangen
443
Se battre
Vechten
444
Disparaître
Verdwijnen
445
Oublier
Vergeten
446
Quitter
Verlaten
447
Perdre
Verliezen
448
Partir
Vertrekken
449
Trouver
Vinden
450
Voler (dans les airs)
Vliegen
451
Demander
Vragen
452
Geler
Vriezen
453
Laver
Wassen
454
Jeter
Werpen
455
Savoir
Weten
456
Vouloir
Willen
457
Gagner
Winnen
458
Devenir
Worden
459
Dire
Zeggen
460
Envoyer
Zenden
461
Voir
Zien
462
Être
Zijn
463
Chanter
Zingen
464
Être assis
Zitten
465
Chercher
Zoeken
466
Nager
Zwemmen
467
Se taire
Zwijgen
468
Si
Als
