Engels - Unit 5 (voc) Flashcards
(37 cards)
1
Q
een aanklacht, beschuldiging
A
an accusation
2
Q
een bewering
A
an allegation
3
Q
naar verluidt, zogenaamd
A
allegedly
4
Q
een gruweldaad
A
an atrocity
5
Q
bekrachtigen
A
to authenticate
6
Q
nep
A
bogus
7
Q
verspreiden
A
to circulate
8
Q
een bewewering
A
a claim
9
Q
verzinnen
A
to concort
10
Q
bevestigen
A
to corroborate
11
Q
een ooggetuigenverslag
A
an eyewitness account
12
Q
een grap, bedrog
A
a hoax
13
Q
uitgelekte rapporten
A
leaked reports
14
Q
partijdig
A
partisan
15
Q
propaganda
A
propaganda
16
Q
wijze van zeggen
A
parlance
17
Q
geloofwaardig
A
plausible
18
Q
naar verluidt, zogenaamd
A
reportedly
19
Q
een primeur
A
a scoop
20
Q
wetenschappelijke bronnen
A
scholarly sources
21
Q
sensatiezucht
A
sensationalism
22
Q
belust op sensatie
A
sensationalist
23
Q
verdraaien
A
to spin something
24
Q
wervend, aanlokkelijk
A
touting
25
controleerbaar
verifiable
26
verifiëren
to verify
27
het gesprek van de dag zijn
to be the talk of the town
28
de geruchtenmolen
the bush telegraph
29
een onzinverhaal
a cock and bull story
30
een roddelaar
a gossipmonger/scandalmonger
31
via via te horen krijgen
to hear it trought the grapevine
32
een nieuwsgierig aagje
a nosy parker
33
een dwaalspoor
a red herring
34
het gerucht doet de ronde
rumour has it
35
rondbazuinen
to spread the word
36
een leugentje om bestwil
a white lie
37
mondeling, mond-tot-mondreclame
wordt of mouth