Epitheel Flashcards

(31 cards)

1
Q

Epitheel

A

Dekweefsel aan de buitenkant van het lichaam, voortzetting van de buitenkant of interne holtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functies van epitheel

A
  • Bescherming onderliggend weefsel
  • Absorptie
  • Secretie en excretie
  • Uitwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie villi en microvilli op de darm

A

Oppervlakte vergroting, zodat voedingsstoffen beter op kunnen worden genomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cilia

A

Trilhaar, bijvoorbeeld voor transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kenmerken epitheel

A
  • Cellen zitten dicht tegen elkaar met vele junctions waardoor er weinig intercellulaire ruimte is
  • Ze zitten ook vast aan het basale lamina
  • Ze zijn veelal polair
  • Geen doorbloeding
  • Mitotisch actief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke twee structuren bestaat het basaal membraan? En wat zit er in?

A

Basale lamina en lamina reticularis
Allerlei eiwitten: collageen, integrin, laminin, nodigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Polariteit epitheelcellen

A

Niet alle zijdes van de cel zijn gelijk. Apicaal (lumenkant), basaal (aan basale lamina) en lateraal (andere kanten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4/5 soorten junctions:

A
  • tight junctions
  • adherens junctions
  • gap junctions
  • desmosomen
    (- hemidesmosomen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke twee junctions zitten als een band om de cel heen?

A

Tight junctions en adherens junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tight junctions

A

Als een band om de cel heen. Ze zijn waterdicht en niet heel stevig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Adherens junctions

A

Als band om de cel heen. Deze zijn voor stevigheid en zitten vast aan actine filamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Desmosomen

A

Zodat de cellen aan elkaar vastzitten. Deze zitten aan de intermediare filamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gap junctions

A

Kleine kanaaltjes voor communicatie tussen cellen. Hier kunnen kleine wateroplosbare moleculen doorheen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hemidesmosomen

A

Halve desmosoom, dus ook aan intermediare filamenten. Verbindt de (onderste) cellen aan het basale lamina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drie soorten cellen bij eenlagig epitheel:

A
  • plaveiselcellen (dun en plat), handig voor diffusie
  • kubisch (cellen even hoog als breed)
  • cilindrisch (cellen hoger dan breed)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerken/functies van meerlagig epitheel

A
  • twee of meer cellagen dik -> stevig
  • alleen onderste cellen zitten aan het basale lamina
17
Q

Drie soorten meerlagig epitheel

A
  • verhoornd meerlagig plaveisel epitheel (dode laag tegen uitdroging)
  • onverhoornd meerlagig plaveisel epitheel
  • overgangs meerlagig epitheel
18
Q

Pseudomeerlagig epitheel

A

Lijkt meerlagig onder de microscoop maar in werkelijkheid zitten alle cellen aan de basale lamina

19
Q

Twee soorten klierweefsel

A

Allebei ook van epitheel
- Exocrien: product gaat naar buiten (excretie of uitscheiding)
- Endocrien: product naar bloed

20
Q

Het delen van stamcellen

A

De ene wordt weer stamcel (self-renewal) en de ander wordt een precursor/doorgangcel, die gaat zich prolifereren en differentiëren en migreren.

21
Q

Weefselvernieuwing in de darm

A

Gebeurt in de crypten waar de stamcellen en panethcellen zitten. De stamcellen delen en er ontstaan doorgangscellen, die delen zich vaak en worden uiteindelijk gedifferentieerde cellen (slijmbekercellen en epitheelcellen). Die gaan naar boven op de villi. Op de top van de villi gaan de ‘oude’ cellen uit de villi en in apoptose.

22
Q

Twee manieren van weefselvernieuwing bestuderen

A

1) cellen in mitose detecteren en tellen
2) detecteren en volgen van cellen in de S-fase (bijv. pulse-chase experiment met radioactief thymidine)

23
Q

Pulse-chase experiment

A

Radioactief thymidine (want specifiek DNA) in weefsel spuiten. Kijken in welke cellen het wordt ingebouwd bij DNA-replicatie en de radioactieve cellen volgen (door het na bepaalde tijd te fixeren). Radioactiviteit zichtbaar maken met autoradiografie.

24
Q

Enterocyt

A

Een van de darm epitheelcellen

25
Mucosa
Slijmvlies (binnenbekleding van o.a. darm)
26
Apoptotische ring
Actine ring om een cel die in apoptose is/gaat
27
Lagen van de darm, vanaf lumen
Tunica mucosa = slijmvlies (villi en crypten) Muscularis mucosa (spieren) Tunica submucosa (bindweefsel) Tunica muscularis (spierlaag, kringspieren + lengtespieren) Tunica serosa (mesotheel)
28
(Tunica) serosa
Gladde oppervlak zodat darmen langs elkaar en buikwand kunnen bewegen. Mesotheel -> want uit mesoderm. Eenlagige plaveisel epitheel.
29
Lamina propria
Bindweefsel in die villi in de darmen onder het epitheel, losmazig bindweefsel
30
Diapedese/extravasatie
Uittreding van (witte) bloedcellen uit een haarvat (vaak post-capillaire venulen (want daar stroomt heb bloed langzaam)
31
Lagen huid, vanaf buitenkant
(eerst epidermis) stratum corneum, stratum lucidum, stratum granulosum, stratum spinosum, stratum basale, (dan dermis/bindweefsel) stratum papillare, stratum reticulare (dan hypodermis met vet)