figuurlijk taalgebruik Flashcards

(28 cards)

1
Q

schuldig zijn, zelf ook fouten maken

A

boter op zijn hoofd hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het regent erg hard

A

het regent pijpenstelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

veel geluk hebben, voorspoed hebben

A

de wind in de zeilen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sprakeloos zijn door verbazing

A

nu breekt mijn klomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

iets wat je opzij legt voor later

A

een appeltje voor de dorst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het lijkt mooi maar er zit een gevaar achter

A

er schuilt een addertje onder het gras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

heel hard werken

A

werken als een paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

feesten

A

de bloementjes buiten zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iemand vieren

A

iemand in de bloementjes zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heel enthousiast zijn over iets of iemand

A

waar het hart van nol is, loopt de mond van over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

door en door, helemaal

A

in hart en nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

helemaal alleen thuis zijn

A

het rijk voor zich alleen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vol overgave, volledig

A

met hart en ziel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

opzettelijk het standpunt van je tegenstander bepleiten om iets te bereiken

A

advocaat van de duivel spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

er veel moeite mee hebben

A

een zware dobber aan iets hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een onbeschofte, ongemanierde man

A

een ongelikte beer

17
Q

failliet gaan

A

op de fles gaan

18
Q

slechte dingen over iemand vertellen om hem of haar te kwetsen

A

iemand zwart maken

19
Q

je wilt iemand anders iets aandoen, maar het overkomt jouzelf

A

wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in

20
Q

voor-en nadelen bekijken

A

wikken en wegen

21
Q

erg goede vrienden zijn

A

2 handen op één buik

22
Q

zeer snel verspreiden

A

als een lopend vuurtje verspreiden

23
Q

iemand anders verwijten van iets terwijl die het zelf doen

A

de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet

24
Q

te hoog van zichzelf denken

A

naast zijn schoenen lopen

25
Iemand kan heel bedreigend en boos doen, maar doet daarna meestal niets vervelends.
blaffende honden bijten niet
26
iemand hard terugpakken
een koekje van eigen deeg
27
ergens aan meehelpen
zijn steentje bijdragen
28
iemand oppeppen door iets aardigs of bemoedigends te zeggen
iemand een hart onder de riem steken