Frans Flashcards
(143 cards)
1
Q
la route
A
de weg
2
Q
le trafic
A
het verkeer
3
Q
les bagages
A
de bagage
4
Q
le terrain de basket
A
het basketbal terrein
5
Q
les vacances
A
de vakantie
6
Q
le concierge
A
de huisbewaarder
7
Q
Donne un livre.
A
Geef een boek
8
Q
Prendre
A
nemen
9
Q
dessiner
A
tekenen
10
Q
chercher
A
zoeken
11
Q
Note le texte.
A
Noteer de tekst.
12
Q
Combiner
A
combineren
13
Q
Mets dans la bonne colonne
A
Rangschik in de juiste kolom.
14
Q
Tourne à droite
A
Draai naar rechts.
15
Q
droite
A
rechts
16
Q
gauche
A
links
17
Q
écouter
A
luisteren
18
Q
Regarder
A
kijken
19
Q
répondre
A
antwoorden
20
Q
répèter
A
herhalen
21
Q
lire
A
lezen
22
Q
animal favori
A
lievelingsdier
23
Q
écrire
A
schrijven
24
Q
copier
A
Kopieren
25
complèter
aanvullen
26
employer
gebruiken
27
jouer
spelen
28
remplacer
vervangen
29
fais des phrases
maak zinnen
30
assieds-toi
ga zitten
31
viens au tableau
kom aan het bord
32
Travaillez à deux
Werk per twee.
33
Journal de classe
schoolagenda
34
Je ne comprends pas.
Ik begrijp het niet.
35
Tu peux répèter?
Kan je herhalen?
36
Pas trop vite, S.V.P.
Niet te snel, aub.
37
Vous vouler noter au tableau?
Wilt u dat op het bord noteren?
38
Je ne me sens pas bien.
Ik voel me niet goed.
39
Je peux aller aux toilettes?
Kan ik naar het toilet?
40
Je peux sortir?
Mag ik naar buiten gaan?
41
Je peux aller au secrétariat?
Mag ik naar het secretariaat gaan?
42
Je peux ouvrir la fenëtre?
Mag ik het venster openen?
43
J'ai oublié mon devoir.
Ik ben mijn huiswerk vergeten.
44
Excusez-moi. J'ai raté mon bus.
Excuseer. Ik heb mijn bus gemist.
45
le stylo/le bic
de balpen
46
la plume
de pen
47
le crayon
het potlood
48
le stylo-feutre/le marqueur/le surligneur
de markeerstift
49
la gomme
de gom
50
la règle
de meetlat
51
la paire de ciseaux
de schaar
52
le compas
de passer
53
l'équerre géométrique
de geodriehoek
54
l'agrafeuse
het nietjesmachine
55
la perforatrice
de perforator
56
le ruban correcteur
het correctielint
57
le ruban adhésif
de plakband
58
la calculette
de rekenmachine
59
la brosse à tableau
de bordenwisser
60
la craie
het krijt
61
l'éponge
de spons
62
le torchon
de vaatdoek
63
la corbeille à papier
de papiermand
64
le balai
de borstel
65
la pelle
het vuilblik
66
le seau
de emmer
67
le portable
de laptop
68
l'ordinateur
de computer
69
le projecteur
de projector
70
la poubelle
de vuilbak
71
aider
helpen
72
cuisiner
koken
73
décharger
uitladen
74
manger
eten
75
nettoyer
poetsen
76
raconter
vertellen
77
la femme
de vrouw
78
le fils
de zoon
79
le copain
de vriend
80
Tu vas bien?
Gaat het goed me je?
81
Le voyage s'est bien passé?
Is de vakantie goed verlopen?
82
Au revoir
Tot ziens
83
à la prochaine
tot de volgendekeer.
84
A tout de suite
tot straks
85
à bientôt
tot binnenkort
86
Quel monde!
Wat een wereld!
87
jeune homme
jongeman
88
la maman
de moeder
89
enfin
eindelijk
90
terrible
vreselijk
91
vraiment chouette
echt tof
92
vraiment
echt
93
comme d'habitude
zoals gewoonlijk
94
ça y est
ziezo
95
Mais qui voilà
maar wie we daar hebben
96
Nous y sommes!
We zijn er!
97
Pas de problème.
Geen probleem.
98
quel trafic!
Wat een verkeer!
99
Tu sais Finn,...
Weet je Finn,...
100
le boulevard
de brede laan
101
le chat
de kat
102
le cheval
het paard
103
le chien
de hond
104
le foot
het voetballen
105
le hobby
het hobby
106
l'immeuble
het flatgebouw
107
le lapin
het konijn
108
le maillot
het truitje
109
le nom
de naam
110
le prénom
de voornaam
111
le nom de famille
de familienaam
112
le rope skipping
het rope skippen
113
le skate
het skaten
114
le souvenir
het souvenir
115
l'avenue
de laan
116
la boulangerie
de bakkerij
117
la danse moderne
de moderne dans
118
l'idée
het idee
119
adorer
dol zijn op
120
demander comme
uitnodigen als
121
lire des mangas
manga's lezen
122
présenter
voorstellen
123
regarder la télé
tv kijken
124
tchatter
chatten
125
surfer sur la tablette
op de tablet surfen
126
ce soir
vanavond
127
bonjour
goeiendag
128
Tu t'appelles comment?
Hoe noem je?
129
Comment?
Hoe?
130
Et ton nom de famille?
En je familienaam?
131
Tu as quel âge?
Hoe oud ben je?
132
Tu habites où?
Waar woon je?
133
Quel est ton numéro de gsm?
Wat is je gsm nummer?
134
Tu aimes le basket?
Hou je van basket?
135
le tennis
de tennis
136
demander comme...
uitnodigen als...
137
bavarder
babbelen
138
bricoler
knutselen
139
détester
haten
140
dessiner
tekenen
141
écrire
schrijven
142
faire de sport
sport beoefenen
143
jouer à (+jeu /sport)
beoefenen/bespelen
