Frans Laatste Examen Flashcards
(172 cards)
1
Q
Le bureau
A
Het bureau
2
Q
Le coin
A
De hoek
3
Q
Le fauteuil relax
A
De relaxzetel
4
Q
Le plan
A
Het plan
5
Q
L’armoire
A
De kast
6
Q
L’ étagère
A
Het rek
7
Q
La garde-robe
A
De kleerkast
8
Q
La lampe
A
De lamp
9
Q
La table nuit
A
Het nachtkastje
10
Q
La télé
A
De televisie
11
Q
Exellent
A
Uitstekend
12
Q
Génial
A
Geweldig
13
Q
Pratique
A
Praktisch
14
Q
Prochain
A
Volgend
15
Q
Déménager
A
Verhuizen
16
Q
Mettre
A
Plaatsen
17
Q
Offrir
A
Aanbieden
18
Q
Attends
A
Wacht
19
Q
Avoir beaucoup de temps
A
Veel tijd hebben
20
Q
Bienvenue
A
Welkom
21
Q
Ca tombs bien
A
Dat Komt goed uit
22
Q
Ce n’est pas une bonnet idée
A
Het is geen goed idee
23
Q
Ce sera super
A
Het zal geweldig zijn
24
Q
Chéri
A
Schat
25
De route façon
In elke geval
26
Et pourquoi ne pas mettre
En waarom niet .... plaatsen
27
Et vous êtes
En u bent
28
Exellente idée
Uitstekend idée
29
Il n'y a pas assez de place
Er is niet voldoende plaats
30
J'aimerais
Ik you graag
31
Je trouve que
Ik vind dat
32
Le fauteuil est à la bonne place
De zetel staat op de juiste plaats
33
Moi he t'aime pas trop
Ik hou er niet zo van
34
On y va
Vertrekken we
35
Parfait
Perfect
36
Peut-être
Misschien
37
Super bonne idée
Super goed idee
38
Le cadre
Het kader
39
Le chargeur
De oplader
40
Le déménageur
De verhuizer
41
Le lit
Het bed
42
Le miroir
De spiegel
43
L'oreiller
Het hoofdkussen
44
Le ŕéveil
De wekker
45
La chamber à coucher
De slaapkamer
46
La console de jeux
De spelconsole
47
La couette
Het donsdeken
48
La fenêtre
Het raam
49
La pantoufle
De pantoffel
50
La tablette
De tablet
51
La table de nuit
Het nachtkastje
52
La terrasse
Het teras
53
Le grenier
De zolder
54
Le jardin
De tuin
55
La cuisine
De keuken
56
La buanderie
De waskamer
57
Le frigo
De frigo
58
Le four
De oven
59
Le microondes
De micro wave
60
La machine à laver
De wasmachine
61
Le réveil
De klok
62
La hotto
De dampkast
63
La cuisinière
De stove
64
La lavevaisselle
De vuile borden
65
Le lavabo
De lavabo
66
Le miroir
De spiegel
67
Le miroir
De spiegel
68
La fenêtre
De ramen
69
Le coussin
De kussens
70
L'étagère
De kasten
71
Le tapis
Het tapijt
72
Le rideau
De gordijnen
73
Le cadre
De kader
74
Choisir
Kiezen
75
Grandir
Groeien
76
Grossir
Verdikken
77
Maigrir
Vermageren
78
Réagir
Reageren
79
Réfléchir
Nadenken
80
Remplir
Vullen
81
Rougir
Rood worden
82
Le produit
Het product
83
Le repas
De maaltijd
84
Les courses
De boodschappen
85
La fete d'anniversaire
Het verjaardagsfeest
86
L'invitions
Het uitnodiging
87
La liste d'achats
De boodschappenlijst
88
La recette
Het recept
89
Cuisiner
Koken
90
Faire des courses
Boodschappen doen
91
Fêter
Feesten
92
Préparer
Klaarmaken
93
Dommage
Jammer
94
Je suis désolé
Het spijt me
95
Rien à faire
Niets Aan te doen
96
La boucherie
De slagerij
97
La boulangerie
De bakkerij
98
L'épicerie
De kruidenwinkel
99
La jambon
De ham
100
La viande hachée
Het gehakt
101
La baguette
Het stokbrood
102
Le petit pain
Het broodje
103
La carotte
De wortel
104
Le champignon
De champignon
105
Le coca
De cola
106
Le fromage râpé
De geraspte kaas
107
La limonade
De limonade
108
L'oignon
De ui
109
Les spaghettis
De spaghettis
110
Les tomatespelées
De gepelde tomaten
111
Un gramme
Een gram
112
Un kilo
Een kilo
113
Un peu
Een beetje
114
Une boîte
Een blik
115
Une bouteille
Een fles
116
Une tranche
Een sneetje
117
Cash
Cash
118
En promotion
In promotie
119
À qui le tour
Aan wie is het
120
Attendez, je vais chercher
Wacht ik ga kijken
121
Ca fait ... euro
Het is ... euro
122
Et ... euro de retour
En ... euro terug
123
J'aimerais
Ik you graag willen
124
Je voudrais
Ik zou (nog) willen
125
Je vous dois combien
Hoeveel ben ik u verschuldigd
126
Qu'est-ce qu'il te
Wat heb je
127
Vous désirez
U wenst
128
Vous n'avez pas ... cents
Hebt u geen ... centiemen
129
L'accueil
Het onthaal
130
La banque
De bank
131
La boutique de vêtements
De kledingwinkel
132
La brasserie
Het café-restaurant
133
Le chantier
De werf
134
Le commissariat
Het commissariat
135
L'hôpital
Het ziekenhuis
136
Le magazine de lunettes
De brillenwinkel
137
La pharmacie
De apotheek
138
La poste
De post
139
Le salon de coiffure
Het kapsalon
140
Le supermarché
De supermarkt
141
Un peu de citron
Een beetje citroen
142
Beaucoup d'armour
Veel liefde
143
Trop de poivre
Te veel peper
144
Un paquet de beurre
Een park boter
145
Une tasse de lait
Een tas melk
146
Une tranche de jambon
Een sneetje hesp
147
Une canette de coca
Een blikje coca
148
Une cuillère de mayonnaise
Een lepel mayonaise
149
Une pincée de sel
Een snuifje zout
150
Une boîte de maïs
Een doos maïs
151
Un verre de vin
Een glas wijn
152
Une bouteille d'eau
Een fles water
153
Un pot de confiture
Een pot jam
154
Un litre de thé
Een liter thee
155
Un kilo de tomates
Een kilo tomaten
156
200 grammes de viande hâchée
200 gram gehakt
157
Finir
Be eindigen
158
Choisir
Kiezen
159
Grandir
Groeien
160
Dire
Zeggen
161
Boire
Drinken
162
Lire
Lezen
163
Naître
Geboren worden
164
Mourir
Sterven
165
Reçevoir
Ontvangen
166
Voir
Zien
167
Grossir
Verdikken
168
Maigrir
Vermageren
169
Réagir
Reageren
170
Réfléchir
Nadenken
171
Remplir
Invullen
172
Rougir
Rood worden
