Frans eindtoets moeilijke woorden Flashcards
(119 cards)
1
Q
repose-toi bien
A
rust goed uit
2
Q
arrête
A
hou op
3
Q
vas-y
A
ga je gang
4
Q
viens
A
kom
5
Q
attendre
A
wachten
6
Q
apprendre à
A
leren om
7
Q
partout
A
overal
8
Q
les potes
A
de vrienden
9
Q
le/la meilleure(e)
A
de beste
10
Q
j’espère
A
ik hoop
11
Q
l’endroit
A
de plek
12
Q
gagner
A
winnen
13
Q
faire du cheval
A
paardrijden
14
Q
faire du patinage
A
schaatsen
15
Q
faire de la natation
A
zwemmen
16
Q
l’entrainement
A
de training
17
Q
il faut
A
je moet, het is nodig
18
Q
commencer
A
beginnen
19
Q
le soir
A
de avond
20
Q
seulement
A
alleen maar
21
Q
pendant
A
tijdens, gedurende
22
Q
entre
A
tussen
23
Q
surtout
A
vooral
24
Q
la santé
A
de gezondheid
25
la rentrée
de eerste schooldag
26
rencontrer
ontmoeten
27
en avion
met het vliegtuig
28
en train
met de trein
29
en bateau
met de boot
30
en voiture
met de auto
31
parce que
omdat
32
en Allemagne
in/naar Duitsland
33
en Angleterre
in/naar Engeland
34
en Espangne
in/naar Spanje
35
en Belgique
in/naar Belgie
36
la sortie
het uitstapje
37
au début
in het begin, eerst
38
ensuite
daarna
39
loin
ver
40
je crois
Ik geloof
41
j'ai peur
ik ben bang
42
rester
blijven
43
il fait froid
het is koud
44
il fait mauvais
het is slecht weer
45
il a plu
het heeft geregend
46
il pleut
het regent
47
le temps
het weer, de tijd
48
tout
alles, alle
49
presque
bijna
50
trop
te, te veel
51
d'abord
eerst, ten eerste
52
enfin
eindelijk
53
au printemps
in de lente
54
en été
in de zomer
55
en automne
in de herfst
56
en hiver
in de winter
57
à l'entranger
in het buitenland
58
allemand
duits
59
l'eau
het water
60
voici
hier is/zijn
61
le séjour
het verblijf
62
sur
op
63
le château
het kasteel
64
l'escalade
het klimmen
65
faire les magasins
winkelen
66
la soirée
de avond
67
la jupe
de rok
68
la robe
de jurk
69
le pull
de trui
70
les chaussures
de schoenen
71
essayer
passen, proberen
72
la marché
de markt
73
vraiment
echt, werkelijk
74
moche
lelijk
75
branché(e)
hip, in de mode
76
prendre rendez-vous
afspreken
77
le sac
de tas
78
les baskets
de sportschoenen
79
avoir besoin de
nodig hebben
80
l'argent (de poche)
(zak) geld
81
dépenser
uitgeven
82
la chose
het ding
83
utile
nuttig
84
85
assez
nogal, genoeg
86
tout de suite
direct, meteen
87
mettre
aantrekken, aandoen
88
c'est promis
beloofd
89
un instant
een momentje
90
on y va
laten we gaan
91
finir
afmaken, klaar zijn
92
expliquer
uitleggen
93
décider
beslissen
94
rendre
teruggeven
95
fâché(e)
boos
96
stressé(e)
gestrest
97
lent(e)
langzaam
98
moins
minder
99
longtemps
lang (qua tijd)
100
à cause de
vanwege
101
on doit
we moeten
102
j'ai pris
ik heb genomen
103
choisir
kiezen
104
porter
dragen
105
commander
bestellen
106
enregistrer
opnemen, opslaan
107
montrer
laten zien
108
la casquette
de pet
109
le chapeau
de hoed
110
tendance
in de mode
111
indispensable
onmisbaar
111
pratique
praktisch, handig
112
le gout
de smaak
113
disponible
beschikbaar
114
la couleur
de kleur
115
les ados
de jongeren
116
superbe
fantastisch
117
chaque mois
elke maand
118
offrir
(cadeau) geven