frans la sécurité routière Flashcards
(103 cards)
1
Q
misbruik
A
un abus
2
Q
de alcohol
A
l’alcool
3
Q
alcoholgehalte in het bloed
A
l’alcoolémie
4
Q
boete
A
une amende
5
Q
stilstand
A
un arrêt
6
Q
autosnelweg
A
une autoroute
7
Q
mist
A
le brouillard
8
Q
file
A
Un bouchon
9
Q
alcoholische drank
A
une boisson alcoolisée
10
Q
wegcode
A
le code de la route
11
Q
kruispunt
A
un carrefour
12
Q
gordel
A
une ceinture de sécurité
13
Q
richtingaanwijzer (pinker)
A
un clignotant
14
Q
bestuurder
A
un conducteur
15
Q
overtreder
A
un contrevenant
16
Q
fietser
A
un cycliste
17
Q
kwetsbaar
A
usagers
18
Q
schade
A
le dégâts
19
Q
afleiding
A
une distraction
20
Q
dus
A
te wijten aan
21
Q
volant
A
stuur
22
Q
ruitenwisser
A
un essuie-glaces
23
Q
(rood) licht
A
un feu (rouge)
24
Q
mistlamp
A
un feu antibrouillard
25
veiligheidsvest
un gilet de sécurité
26
adem
l'haleine
27
dronkenschap
une ivresse
28
inbreuk
une infraction
29
vergiftiging
une intoxication
30
carpit
un kit mains libre
31
sterfte
la moralité
32
verkeersbord
un panneau de signalisation
33
zebrapad
un passage piétons
34
rijbewijs
un permis de conduire
35
tol
le péage
36
phare ( grootlicht )
un phare
37
voetganger
un piéton
38
fietspad
une piste cyclable
39
nummerplaat
une plague d'immatriculation
40
achteruitkijkspiegel
un rétroviseur
41
herhaling
la récidive
42
rondpunt
un rond-point
43
hulpdiensten
les secours
44
signaal
un signal
45
gehalte
le taux
46
gevaren driehoek
un triangle de signalisation
47
voertuig
un véhicule
48
ijzel
le verglas
49
bocht
un virage
50
snelheid
une vitesse
51
rijbaan
une voie
52
plat
crevé(e)
53
overdreven
excessif(ve)
54
dronken
ivre
55
voorzichtig
prudent(e)
56
dronken
bourré
57
wettige zelfverdediging
légitime
58
tipsy
pompette
59
vereiste leeftijd
requis
60
strafbaar
punissable
61
aansteken
allumer
62
versnellen
accélérer
63
vastmaken
attacher
64
toelaten
autoriser
65
rijden / besturen
conduire
66
rijden
circuler
67
gebruiken
consummer
68
overlijden
décéder
69
voorbij rijden
dépasser
70
uitglijden, slippen
déraper
71
remmen
freiner
72
er tegen rijden
percuter
73
vertragen
ralentir
74
er tegen botsen
rentrer dedans
75
parkeren
se garer
76
blazen
souffler
77
gevoelig maken voor
sensibiliser
78
oversteken
traverser
79
afdraaien
virer
80
leegmaken
vider
81
klinken op
trinquer à
82
voorrang hebben
avoir la priorité
83
voorrang verlenen
céder le passage
84
botsen, beschadigen
entrer en collision
85
verzekerd zijn
etre assuré
86
in fout zijn
etre en tort
87
tanken
faire le plein
88
gebruik maken van
faire usage de
89
buiten bereik
hors de portée
90
beschonken toestand
en état d'ébriété
91
boete opleggen
infliger une amende
92
In functie van
en fonction de
93
de controle verliezen
perdre le contrôle
94
suite à
ter gevolgen van
95
glas drinken
prendre un verre
96
kater hebben
avoir la gueule de bois
97
kilometer per uur
km à l'heure
98
aan het einde van
au bout de
99
op de hoek
au coin de
100
na het bord
avant / après le panneau
101
tegenover
en face de
102
ernstig
grièvement
103
tot aan
jusqu'à