Frans toets 10/02 Flashcards

Master this (140 cards)

1
Q

een aanpassing

A

une adaptation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de voeding

A

l’alimentation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een sfeer

A

une ambiance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een annulering

A

une annulation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het aanleren

A

un apprentissage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een verzekering

A

une assurance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een troef, voordeel

A

un atout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een toekomst

A

un avenir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een vrijwilliger

A

un bénévole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een nachtclub, een discotheek

A

une boîte de nuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een beurs

A

une bourse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een vaardigheid

A

un compétence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het zelfvertrouwen

A

la confiance en soi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de zelfkennis

A

la connaissance de soi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een gewoonte

A

une coutume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een uurverschil

A

un décalage horaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een uitdaging

A

un défi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een stap

A

une démarche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de verandering vd omgeving, de onwennigheid

A

le dépaysement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een uitwisseling

A

un écharge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een verrijking

A

un enrichissement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een omgeving, een entourage

A

un entourage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een instelling

A

un établissement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het buitenland

A

l’étranger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de studies
les études
26
een ervaring
une expérience
27
een gastgezin
une famille d'acceuil
28
een toekomst
un futur
29
een uurrooster, een uurregeling
un horaire
30
een immersie, een onderdompeling
une immersion
31
een onvoorziene omstandigheid
un imprévu
32
een integratie
une intégration
33
een huur
un loyer
34
een gebrek, een gemis
un manque
35
de maturiteit, de volwassenheid
la maturité
36
een hindernis, obstakel
un obstacle
37
een kans
une opportunité
38
een openheid, een ruimdenkendheid
une ouverture d'esprit
39
een levenswijze
un mode de vie
40
de gastouders
les parents d'acceuil
41
een samenwerking, een partnerschap
un partenariat
42
een landschap
un paysage
43
het alledaagse leven
le quotidien
44
een woonplaats, een verblijfplaats
une résidence
45
een bekwaamheid
un savoir-faire
46
een verblijf
un séjour
47
het gevoel voor humor
le sens de l'humour
48
de verdraagzaamheid
la tolérance
49
gastvrij, vriendelijk
acceuillant(e)
50
zelfstandig
autonome
51
avontuurlijk
aventureux, -euse
52
tweetalig
bilingue
53
warm, hartelijk
chaleureux, -euse
54
zeer blij, opgetogen over
enchanté(e) de
55
extravert
extraverti(e)
56
feestelijk
festif, -ve
57
taal-, linguïstisch
linguistique
58
grappig
marrant(e)
59
gemotiveerd
motivé(e)
60
ruimdenkend, openminded
ouvert(e) d'esprit
61
oppervlakkig
superficiel(le)
62
verrassend
surprenant(e)
63
verbeteren
améliorer
64
uitvoeren, doen
effectuer
65
onderdompelen (in)
immerger (dans)
66
aanspreken
interpeller
67
beheersen
maîtriser
68
perfectioneren
perfectionner
69
overtuigen
persuader
70
storen, ontregelen
perturber
71
solliciteren
postuler
72
vervolgen, voortzetten
poursuivre
73
oefenen
pratiquer
74
op zich nemen, voor zijn rekening nemen, zorgen voor
prendre en charge
75
zich aanpassen (aan)
s'adapter (à)
76
zich uit de slag trekken, zich redden
se débrouiller
77
zichzelf overtreffen
se dépasser
78
goed overeenkomen (met)
s'entendre (avec)
79
wennen (aan), gewoon worden
s'habituer (à)
80
zich storten (in)
se lancer (dans)
81
zijn geduld verliezen
s'impatienter
82
zich verstaanbaar maken
se faire comprendre
83
zichzelf overtreffen
se surpasser
84
proberen, wagen
tenter
85
beleven
vivre
86
op voorhand
à l'avance
87
in het buitenland
à l'étranger
88
zelfvertrouwen hebben
avoir confiance en soi
89
in het kader van, als onderdeel van
dans le cadre de
90
zich op zijn gemak voelen
être à l'aise, se sentir à l'aise
91
kennismaken met
faire la connaissance de
92
kennismaken met
faire la connaissance de
93
het nuttige aan het aangename koppelen
joindre l'utile à l'agréable
94
de behoefte voelen om
ressentir le besoin de
95
de stap zetten
sauter le pas
96
vrienden maken
se faire des amis
97
de hoogtepunten
les temps forts
98
het eindexamen in het middelbaar onderwijs FR
le baccalauréat
99
een kus
un bisou
100
een cliché
un cliché
101
een middelbare school voor jongeren van 11 tot 15 jaar FR
un collège
102
een leerling ve college
un collégien, une collégienne
103
een gewoonte
une coutume
104
een kleuterschool
une école maternelle
105
een lagere school
une école primaire
106
een scholier
un écolier, une écolère
107
een leerling
un élève, une élève
108
het onderwijs
l'enseignement (m)
109
een student
un étudiant, une étudiante
110
een richting
une fillière
111
een francofiel
un francophile
112
een Franstalige
un francophone
113
een kinderopvang
un jardin d'enfants
114
een bachelor
une licence, un bachelier
115
een middelbare school vo jongeren van 16 tot 18 jaar FR
un lycée
116
een leerling ve lycée
un lycéen, une lycéenne
117
de beleefdheid
la politesse
118
een vooroordeel
un préjugé
119
het laatste jaar van de middelbare studies
une rhéto(rique)
120
een bergoeting
une salutation
121
een stereotype
un stéréotype
122
het laatste jaar van een lycée
la terminale
123
formeel
formel(le)
124
algemeen
général(e)
125
beleefd
poli(e)
126
voorbereidend
préparatoire
127
professioneel, beroeps-
professionnel(le)
128
technisch
technique
129
kwetsend
vexant(e)
130
beginnen, inzetten
entamer
131
met iets geconfronteerd w
être confronté(e) à
132
nuanceren
nuancer
133
relativeren
relativiser
134
begroeten
saluer
135
tutoyeren
tutoyer
136
kwetsen
vexer
137
vouvoyeren
vouvoyer
138
hardnekkig zijn
avoir la vie dure
139
iemand de hand drukken
serrer la main à qqn
140
elkaar een zoen geven
se faire la bise