Frans Woordjes Flashcards
(55 cards)
1
Q
Le nom
A
De naam
2
Q
Le nom de famille
A
De achternaam
3
Q
Habiter à
A
Wonen in
4
Q
Monsieur/ Monsieurs
A
Meneer/ heren
5
Q
Mesdames/ Madame
A
Dames/ mevrouw
6
Q
Le prénom
A
De voornaam
7
Q
L’adresse
A
Het adres
8
Q
Une rue
A
Een straat
9
Q
Le numéro
A
Het huisnummer
10
Q
Séparé
A
Gescheiden
11
Q
Célibataire
A
Alleenstaand
12
Q
Veuf/ veuve
A
Weduwnaar/ weduwe
13
Q
La date de naissance
A
Geboortedatum
14
Q
L’ âge ee
A
De leeftijd
15
Q
I’âgée
A
Oud
16
Q
Le sexe
A
Het geslacht
17
Q
Masculine
A
Mannelijk
18
Q
Féminine
A
Vrouwelijk
19
Q
Une langue
A
Een taal
20
Q
La nationalité
A
De nationaliteit
21
Q
Le lieu de naissance
A
De geboorteplaats
22
Q
La langue maternelle
A
De moedertaal
23
Q
Une langue étrangère
A
Een vreemde taal
24
Q
La famille
A
De familie / het gezin
25
Un membre de la famille
Een familielid
26
Une famille monoparentale
Een eenoudergezin
27
Union libre
Ongehuwd
28
Les parents
De ouders
29
Le père
De vader
30
Le neveu
De neef
31
Le beau-père
De schoonvader
32
Une couleur
Een kleur
33
Jaune
Geel
34
Bleu/bleue
Blauw
35
Blanc/blanche
Wit
36
Rouge
Rood
37
Noir/noire
Zwart
38
Rose
Roze
39
Gris/grise
Grijs
40
Marron
Bruin
41
Orange
Oranje
42
Vert/verte
Groen
43
Doré/dorée
Goudkleurig
44
Argenté/argentée
Zilverkleurig
45
Clair/claire
Licht
46
Foncé/foncée
Donker
47
Pâle
Bleek
48
La forme
De vorm
49
Un cercle
En cirkel
50
Een angle
Een hoek
51
Une boîte en forme de coeur
Een hartvormige doos
52
Une ligne
Een lijn
53
Un coin
Een hoek
54
Carré/carrée
Vierkant
55
Rond/ronde
Rond
