From Duolingo Flashcards
(80 cards)
1
Q
Sometimes
A
Soms
2
Q
Might be
A
Misschien
3
Q
Without
A
Zonder
4
Q
During
A
Tijdens
5
Q
Behind
A
Achter
6
Q
Behind
A
Achter
7
Q
Next to
A
Naast
8
Q
Next to
A
Naast
9
Q
After
A
Na
10
Q
Against
A
Tegen
11
Q
On (like wear cloths)
A
Aan
12
Q
With
A
Bij
13
Q
With
A
Bij
14
Q
Board
A
Bord
15
Q
Is becoming
A
Wordt
16
Q
Is becoming
A
Wordt
17
Q
I do not know
A
Ik weet het niet
18
Q
Use
A
Gebruik
19
Q
Take verb
A
Nemen
20
Q
Not much. Not many. Little
A
Weinig
21
Q
The rain
A
Het regent
22
Q
Love verb
A
Houden van
23
Q
Stay verb
A
Blijven
24
Q
So that
A
Zodat
25
While
Terwijl
26
Until
Totdat
27
As soon as
Zodra
28
Zodra
As soon as
29
Before
Voordat
30
Voordat
Before
31
The basket
De mand
32
De mand
The basket
33
De doos
The box
34
The box
De doos
35
Boxes
Dozen
36
The blanket
De deken
37
Many
Veel
38
Veel
Many
39
The beach
Het strand
40
Het strand
The beach
41
Gebouw
Buildings
42
Buildings
Gebouw
43
Somewhere
Ergens
44
Ergens
Somewhere
45
Village
Dorp
46
Places
Plekken
47
Around
Om
48
Place
Plek
49
Sites
Locaties
50
Towns
Plaatsen
51
Location
Locatsie
52
The Port
De haven
53
The property
Het landgoed
54
The square (of a town)
Het plein
55
The farm
De boederij
56
The corner
De hoek
57
De boederij
The farm
58
De hoek
The corner
59
Everywhere
Overal
60
Ergens
Somewhetry
61
The prison
De gevangenis
62
The airport
Het vliegveld
63
Never
Nooit
64
Almost
Bijna
65
Nobody
Niemand
66
Nowhere
Nergens
67
Neither / nor
Noch
68
Nothing / not anything
Niks
69
Not anymore / no longer
Niet meer
70
Noise
Lawaai
71
Voice
Stem
72
The mouth
De mond
73
The eye the eyes
De ogg de ogen
74
The ear
De oor
75
The ear
De oor
76
Gross
Vies
77
The nose
De neus
78
Smell
Geur
79
The Pencil
Het potlood
80
The Pencil
Het potlood
