Hoofdstuk 1 Flashcards
(39 cards)
1
Q
Your plural
A
Jullie
2
Q
Teachers
A
Docenten/docent
3
Q
Other
A
Andere
4
Q
Teach
A
Greeft Les/ lesgeven
5
Q
Beginning
A
Beginnen
6
Q
Get to know
A
Kennismaken
7
Q
Wie
A
Who
8
Q
You singular
A
Jouw
9
Q
The Name
A
De naam
10
Q
Which
A
Welk
11
Q
The Country
A
Het land
12
Q
Neighbor
A
De buurman
13
Q
Of
A
Van
14
Q
What is your name
A
How heet jij
15
Q
Where …. from
A
Waar… vandaan
16
Q
Live verb
A
Wonen
17
Q
Now
A
Nu
18
Q
The address
A
Het adres
19
Q
The number
A
Het nummer
20
Q
The number
A
Het nummer
21
Q
The answer
A
Het antwoord
22
Q
The postal code
A
De postcode
23
Q
Live (jij)
A
Woont
24
Q
To call verb
A
Zeggen
25
Here
Hier
26
Already
Al
27
The year
Het jaar
28
Go on
Gaan verder
29
The lesson
De les
30
Everyone not allemaal
Iedereen
31
The book
Het boek
32
The text
De tekst
33
The page
De bladzijde
34
Listen verb
Luisteren
35
Stop verb
Stoppen
36
For a moment
Even
37
The break
De pauze
38
Soon/later
Straks
39
Congratulations
Gefelicifeerd fix
