Hoofdstuk 2 In De Kantine Flashcards
(104 cards)
1
Q
Are sitting
A
Zitten
2
Q
The Canteen (break room)
A
De katine
3
Q
The seat / place
A
De plaats
4
Q
Free
A
Vrij/gratis
5
Q
Yes (affectionate)
A
Ja hoor
6
Q
Okay/right
A
Zo
7
Q
Nice / delicious
A
Lekker
8
Q
The cup 2 ways
A
Het kopje/ de kop
9
Q
The coffee
A
De koffie
10
Q
Only
A
Pas
11
Q
For a long time
A
Al lang
12
Q
What
A
Welke
13
Q
Actually / really
A
Eigenlijk
14
Q
Today
A
Vandaag
15
Q
Thursday
A
Donderdag
16
Q
August
A
Augustus
17
Q
Tomorrow
A
Morgen
18
Q
It’s my birthday
A
Ik Ben jarig
19
Q
How nice
A
Wat leuk
20
Q
December
A
December
21
Q
So / therefore
A
Dus
22
Q
The winter
A
De winter
23
Q
Get / receive verb
A
Krijgen
24
Q
Any
A
Nog
25
The visit / visitors
Het bezoek
26
Younger
Jonger/jong
27
But
Maar
28
Brother / brothers
Broer / broers
29
Brother / brothers
Broer / broers
30
The Sister / sisters
De Zus zussen
31
Any more
Nog meer
32
The photo
De foto
33
Very
Heel
34
Oh
Goh
35
Other
Andere
36
The type
Het type
37
Short
Kort
38
Short
Kort
39
Blonde
Blond
40
The hair
Het haar
41
Darker
Donker
42
The parents
De ouders
43
Pay a visit
Komen op bezoek
44
Are doing Verb
Doen
45
There
Daar
46
On holiday
Op valantie
47
The holiday
De vakantie
48
The father
De Vader
49
For
Voor
50
His
Zijn
51
The work
Het werk
52
The season
Het seizoen
53
When
Waneer
54
The summer
De zomer
55
To know
Weet weten
56
Tell verb
Vertellen
57
About
Over
58
The family
De familie
59
That
Dat
60
Want or would like verb
Willen
61
Should or have to verb
Moeten
62
Again
Weer
63
The weather
Het veer
64
The family in your house
Het gezin
65
The parents the father the mother the husband the wife
De ouders De Vader de moeder de man de vrouw
66
The parents the father the mother the husband the wife
De Vader de moeder de man de vrouw
67
The child
Het kind
68
The daughter
De dochter
69
The sister in law
De Schoonzus
70
The Brother in law
De zwager
71
The Brother in law
De zwager
72
The grandchild
Het kleinkind
73
The grandchild
Het kleinkind
74
The uncle the aunt the nephew the niece
De oom de tante de neef de nicht
75
Where are Suzy and edit
Waar zijn Suzy en edit
76
What day is it in the text
Welke dag is het in de tekst
77
When is Suzy's birthday
Wanneer is Suzy jarig
78
Who are you
Wie Ben jij
79
Who is younger
Wie is jonger
80
What is your name
Hoe heet jij
81
What time is it
Hoe laat is het
82
How many dogs do you have
Hoeveel honden heb je
83
Where do you live
Waar woon jij
84
Where are you from
Waar kom jij vandaan
85
11:00
Elf uur
86
11:05
11:05 vijf over elf
87
11:10
Tien over elf
88
11:15
Kwart over elf
89
11:20 two ways
Tien voor half twalf. Twintig over elf
90
11:30
Half twalf
91
11:40 two ways
Tien over half twalf. Twintig voor twalf
92
11:45
Kwart voor twalf
93
11:50
Tien voor twalf
94
An hour
Even uur
95
A half hour
Een half uur
96
15 minutes
Een kwatier
97
A minute
Een minuut
98
What time is it going now
How laat is het nu
99
What time does the lesson begin
Hoe laat beingt de les
100
When does the lesson stop
Hoe laat stopt de les
101
When do we have a break?
How laat hebben we pauze
102
When do you go to the class
Hoe laat ga je naar de cursus
103
Yesterday
Gisteren
104
The day before yesterday
Eergisteren
