Gatentekst - les 1-2-3 Flashcards

(21 cards)

1
Q

De boerin rijdt met __________ over de akker.

A

de trekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

‘De appel valt niet ver van de boom’ is een __________ .

A

het spreekwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

____________ ‘met hart en ziel’ betekent ‘met veel enthousiasme’.

A

de uitdrukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

We houden van __________ door een vreemde stad; we zien wel waar we uitkomen.

A

dwalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ze leest het gedicht voor zonder te ____________

A

haperen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De visser heeft_______.Hij haalt een grote vis uit het water.

A

beet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gijs zegt: ‘Ik gooi het bijltje erbij neer.’ Dat is __________ en hij zegt daarmee dat hij het opgeeft.

A

figuurlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hij zet een punt achter de zin. Dat is ________ ‘ergens een punt achter zetten’.

A

letterlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mijn ouders __________ een beetje _________ in de muziek uit hun jeugd; ze houden niet van de muziek van deze tijd.

A

blijven …….. hangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mijn oma is, ____ _______ _______ ________, een wandelend woordenboek. Ze kent de betekenis van alle woorden.

A

bij wijze van spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Met haar heb ik nog ____ _____ ____ ________. Ze kwam niet op onze afspraak.

A

een appeltje te schillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De winkel geeft gratis knuffels weg. De mensen zijn er ________ ________ _____ ________ .

A

als de kippen bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De jongen wil niet voetballen, hin vindt er ___________ ________ _________

A

geen bal aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Van computer heb ik ____ _______ __________

A

geen kaas gegeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De kinderen komen _________ _________ _________ ________ . Iedereen begrijpt wat ze bedoelen.

A

goed uit hun woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Met hem heb ik nog _______ _________ _______ _____ _________ over de grap die hij met me heeft uitgehaald.

A

een hartige woordje te spreken

17
Q

Met hem heb ik nog _______ _________ _______ _____ _________ over de grap die hij met me heeft uitgehaald.

A

een hartige woordje te spreken

18
Q

Onze plannen _________ ______ ______ __________. Er komt niets van terecht.

A

lopen in de soep

19
Q

Houd je echt van melk? Ik niet, maar ________ _________ .

A

smaken verschillen

20
Q

‘________ ________ __________ _________’ , zei de schrijver toen zijn boek uitkwam.

A

‘Wie schrijft die blijft’

21
Q

Het is _________________ dat ik mijn kleine broetje help met ovesteken.

A

vanzelfsprekend