Gehele boek Flashcards
(148 cards)
Wat is Ontwikkelingspsychopathologie volgens de ontwikkelingspsycholigische benadering?
ontwikkeling die scheef is gaan lopen, gedrag dat ooit passend was bij het ontwikkelingsniveau van het kind maar nu niet meer.
Hoe kijkt de ontwikkelingsreferentiekader met betrekking tot psychopathologie
er wordt gekeken naar wat abnormaal is gezien het ontwikkelingsniveau van het kind.
Algemene ontwikkelingsreferentiekader (general developmental framework) richt zich op 5 contexten:
- Biologisch: biochemica, hersenstructuur, neurologisch/neuropsychologisch functioneren, temperament. Psycho- factoren beinvloeden het lichaam en biologische processen vergroten kans op psycho- problemen.
- Individueel: ph-trekken, gedachten, emoties en geinternaliseerde verwachtingen die verschillen tussen personen. Er zijn veel theorieen over individuele factoren. Behavioristen: richten op observeerbaar gedrag. Cognitivisten: richten op gedachteprocessen. Psycho analytici richten zich weer op onbewuste processen.
- Familiegerelateerd: Familie waar kind opgroeit, relatie met ouders (moeder), hechting en opvoeding.
- Sociaal: bredere context, relaties met leeftijdgenoten en buiten-familiaire volwassenen (docenten bv).
- Cultureel: sociale klasse, armoede, immigratie en acculturatie. Deze factoren kunnen verklaren waarom er verschillen bestaan tussen landen en culturen. Of gedrag afwijkend is is afhankelijk van de cultuur.
Deze 5 contexten hebben altijd interactie met elkaar, moeten niet als losstaande factoren gezien worden.
Modellen over oorzaken van psychopathologie
1) Medisch model
2) Behavioristisch model
3) Leerprincipes
medisch model (waardoor ontstaat psychopathologie?) 2 belangrijke ideeen.:
2 belangrijke basisideeen: psychopathologie is het gevolg van lichamelijke afwijkingen en psychopathologie wordt gezien als een lichamelijke ziekte waardoor diagnoses nodig zijn. (DSM).
behavioristisch model (Hoe kijken ze naar psychopathologie en wat zijn de drie basis principes? Daarnaast wat zijn de basis principes?
men moet
1) alleen observeerbaar gedrag onderzoeken
2) onderzoeken moeten empirisch zijn
3) leerprincipes kunnen veranderingen in gedrag verklaren.
A) Respondent conditioning
B) Operant conditioning
C) Imitatie/moddeling
respondent conditioning
stimulus die neutraal is wordt angstopwekkend gemaakt omdat er achteraf iets vervelends gebeurt)
operant conditioning(reinforcement) en de extra definities die erbij horen
(individu moet iets doen om een resultaat te behalen, wanneer het resultaat negatief is zal hij/zij het niet meer doen (kan ook positief)).
Uitdoving/extinctie: gedrag verdwijnt zodra het niet meer beloont wordt.
Bestraffing: verkeerd gedrag wordt bestraft.
Vermijding: een kind vermijdt iets dat eerder voor problemen heeft gezorgd.
Imitatie/Modelling:
een kind leert zich nieuw gedrag aan door iemand te observeren en imiteren.
Behaviour deficit:
wanneer bepaald soort gedrag te weinig wordt vertoond in vergelijking tot wat normaal is in een samenleving.
Behaviour excess:
gedrag wordt te veel vertoond in vergelijking tot normaal
Sociale leertheorie (van wie is het en welk super belangrijke definitie komt hierin voor en tevens wat is de sociale leertheorie?)
Individu regaeert op de omgeving en beinvloedt het (reciprocal/wederzijds determinism). Bandura had veel aandacht voor cognitieve processen. Deze processen beinvloeden welke externe gebeurtenissen we observeren en hoe we ze interpreteren.
‘Self-efficacy’: individuen bedenken niet alleen welk resultaat gepaard gaat met hun gedrag maar denken ook na of ze het met succes kunnen vertonen.
Zelfdoeltreffendheid: een schatting van het individu van de waarschijnlijkheid dat hij een bepaalde uitkomst haalt.
Cognitieve model (piaget): 1) wat is het? 2) welke definities komen erin voor? 3) Wat is kritiek op dit model? 4) welke theorie borduurt hier op voort?
stelt dat cognitieve ontwikkeling in fasen plaatsvindt en dat een kind eerst een fase succesvol moet hebben afgerond voor hij in de volgende fase kan komen.
Schema: een mentaal model dat een kind helpt om de omgeving te begrijpen en te voorspellen.
Schema’s veranderen steeds door: Assimilatie (nieuwe informatie integreren in een bestaand schema) en Accomodatie (veranderen van bestaan schema om nieuwe info te kunnen ordenen). Cognitieve ontwikkeling is hier een balans tussen.
Kritiek: piaget heeft de fasen van cognitieve ontwikkeling te laag ingeschat en de fasen zijn dynamisch ipv losstaand.
Sociaalcognitieve theoretici borduren voort op zijn info:
Dodge (social information processing), zegt dat schema’s de zelfperceptie van kind en de voorgaande ervaringen en verwachtingen bevatten(een depressief kind zal bijvoorbeeld sneller oog hebben voor negatieve informatie of kinderen met gedragsproblemen gaan er vanuit dat anderen slechte bedoelingen hebben (hostile attribution bias)).
psychoanalytische model 1) wat is het? 2) uit welke modellen bestaat het?
klassieke psychoanalytische perspectief richt zich op interne factoren en niet op de omgeving die zouden kunnen helpen met het gedrag leren te begrijpen. 2 beginselen:
1) Structurele model Freud
2) Psychoseksuele fasen van ontwikkeling
3 Psychosociale ontwikkeling van Erikson
Het structurele model (Freud) Wat is het? Uit wat bestaat het? Hoe verklaard het psychopathologie?
3 onderdelen van de menselijke psyche.
1) Het ID (alle biologische driften): perceptie, geheugen en redenering.
2) Het EGO (bevredigen van ID, maar op sociaal geaccepteerde manier) verdedigingsmechanismen zorgen ervoor dat het ego kan omgaan met intense emoties en angst.
3) Het SUPEREGO (moraliteit en percepties over goed en kwaad). Freud zegt dat psychopathologie een gevolg is van een intern conflict binnen deze 3.
psychoseksuele fasen van ontwikkeling. Uit welke fasen bestaat het?
het lichaam gaat door 5 fasen bij het hebben van plezier.
1. Orale fase (ontwikkeling relatie kind/moeder -objectrelation)
2. Anale fase (conflicten tussen het kind en de ouder over autonomie)
3. Fallische fase (jongens willen de enige liefde van hun moeder zijn en gedragen zich vijandig naar vader, oepiduscomplex)
4. Latente fase (seksualiteit speelt geen rol, rustig)
5. Genitale fase (het onderwerp seksualiteit komt steeds terug, kind richt zich op romantische relaties).
Fixaties zorgen er voor dat een kind niet van de ene fase in de volgende komt maar steeds terugvalt (regressie).
Psychosociale ontwikkeling van Erikson. Hoe heeft de Ego aanpassingen gemaakt? Uit welke ontwikkeling bestaat dit model + de leeftijd
Ego psychologie heeft aanpassingen gemaakt, stelt dat EGO zich afhankelijk kan gedrag in plaats van in relatie tot het ID.
- vertrouwen vs wantrouwen: tijdens 1e levensjaar leert kind dat wereld (on)veilig) en (on) voorspelbaar is.
- autonomie vs schaamte: tijdens 2e jaar leert kind trots te zijn op zich zelf of aan zich zelf te twijfelen.
- initiatief nemen vs schuldig voelen: in 4/5e jaar leert kind vrede of schuld te voelen met eigen behoeften.
- waardig vs minderwaardig zijn: in 6e jaar krijgt hij of zij ideen over eigen vaardigheden (vooral op school)
- identiteit vs rolverwarring: tijdens de adolescentie begint kind te denken over identiteit en doel in leven.
Object relations theory: Waarvoor staat objectrelaties? Verschillende personen met hun inzichtingen in deze theorie en de bijpassende fases? Ten slot Kritiek!
• objectrelaties staan voor liefdevolle hechtingsprocessen (attachment).
• Freud stelde dat kinderen zich hechten aan hun ouders omdat zij hun behoefte bevredigen, maar anderen stellen dat liefde de reden is dat er hechting ontstaat.
• Mahler: stelt dat psycho-ontwikkeling van kind ontstaat door fasen die het separation- individuation process worden genoemd.
A. Net na de geboorte maakt kind geen onderscheid tussen zichzelf en de ander (‘normal autism’),
B. na verloop van tijd ziet het kind zichzelf en de ouder als twee onderdelen van hetzelfde (‘symbiotic phase’).
C. Als het kind vier maanden is, begrijpt ie dat hij en de ouder afzonderlijk van elkaar bestaan (‘differentiation phase’).
D. Als het kind acht maanden oud is, leert deze kruipen en experiment hij of zij met afstand tot de ouder (‘practising phase’).
E. De ‘reapprochement phase’: begin van het tweede levensjaar: kind ziet de ouder op een meer genuanceerde manier: mama kan ‘gemeen’ zijn, maar ook ‘lief’.
F. Tijdens de laatste fase is er sprake van ‘object constancy’: negatieve en positieve gevoelens ten opzichte van de ouder worden geïntegreerd. Het kind weet dat moeder er nog wel is ook al is zij uit het zicht - internal representation.
Psychoanalytische theorieen richten zich op onbewuste motieven en representaties. Kritiek: te veel op de jonge levensjaren gericht.
6 familie systeem modellen: Met welke insteek kijkt deze benadering naar de persoonlijkheid van individuen? Wat zegt Minuchin over deze theorie en wat zijn de drie vormen van Rigid Trangles volgens hem?
Er is altijd een soort balans in dit gezin en de persoonlijkheid van individuen kan begrepen worden door studie naar de familiestructuur.
Minuchin:
A. ‘structural family theory’: er is binnen gezinnen sprake van meer subsystemen, deze systemen kunnen afzonderlijk goed functioneren omdat er grenzen bestaan in de rolverdeling.
B. Wanneer er te weinig grenzen zijn kunnen gezinsleden moeilijk autonoom en zelfstandig worden.
C. De kern zijn de ouders, deze kern moet goed afgebakend zijn anders hebben kinderen te veel invloed op de interactie tussen hun ouders en ontstaat er psychopathologie.
D. Verstoorde relatie tussen ouders en kind = rigid triangles, drie vormen
3 vormen:
1. parent-child coalition: als de ene ouder een bondgenootschap vormt met het kind tegen de andere ouder.
Dit kan tot parentificatie leiden: kind moet de ene ouder steun bieden terwijl dit de taak is van de andere ouder.
2. triangulation: kind staat tussen beide ouders in, wil goede relatie met beiden, maar ouders trekken allebei kind te veel naar zichzelf toe. Als ene ouder meer aandacht krijgt vindt de ander dat kind niet loyaal is naar hem/haar.
3. Detouring: ouders doen alsof huwelijk perfect is, maar kind is ongehoorzaam. Ouders investeren alleen maar in kind, minuchin stelt dat deze ouders eigenlijk wel relatieproblemen hebben en dus veel aandacht aan kind geven.
4.
Detouring attacking: het kind wordt als slecht en problematisch gezien.
Detouring supportive: het kind wordt als erg behoeftig gezien. Het wordt in beiden gevallen een identified patient genoemd.
DUS, Minuchin: de ontwikkeling moet begrepen worden door het systeem te analyseren, psychopathologie is niet iets dat in het kind zit maar verklaard kan worden door onderlinge relaties in het gezin, gedrag dat het kind vertoont kan als problematisch bestempeld worden maar kan ook functioneel zijn binnen het gezin.
Het ontwikkelingspsychopathologie perspectief: (Wat doet het met de alle modellen? Wat is de definitie? Wat is het organisationele perspectief? Hoe kijken ze naar probleem gedrag of normaal gedrag? Wat zijn risico en beschermendefactoren? Termen:
- Probeert bestaande modellen zoveel mogelijk te integreren, kijkt naar hoe alle factoren invloed hebben op gedrag.
- Definitie: het onderzoek naar ontw- processen die bijdragen aan, of beschermen tegen psychopathologie.
- het organisationele perspectief: de mens is een holistisch + dynamisch systeem waarbij alle factoren interactie hebben. Ontwikkeling is hyrarchisch: groei gaat gepaard met toenemende complexiteit waar nieuwe structuren ontstaan. Stage-salient issues: het is belangrijk om te kijken in hoeverre iemand taken kan volbrengen die bij een fase horen. Het is echter probabilistic (indicatie) en niet met zekerheid te zeggen (deterministic).
- normaal en abnormaal gedrag liggen op een continuum: probleem gedrag zit inet in het individue maar is in de loop van de tijd afwijkend (medisch model is dus tegenstellend)
- risicofactoren en beschermingsfactoren: perspectief kijkt naar risico mechanismen die verklaren waarom risicofactoren negatieve resultaten hebben (onveilige hechting, ontregelde emoties, verstoorde denkschema’s). Een kwetsbaarheidsfactor (sekse, temperament) vergroot de kans dat een specifiek kind risico loopt op afwijkend gedrag, bijvoorbeeld als het kind al een angstig temperament (interactie effect) heeft is het effect van sommige risicofactor groter. Een potentiating factor is een factor die een risicofactor nog meer nadruk geeft.
- Beschermingsmechanismen:
a. 1 vermindering van de impact van risicofactoren
b. vermindering van negatieve kettingreacties (bv kind met makkelijk temperament zal minder snel zijn ouders boos/geirriteerd zien),
c. vergroten van zelfvertrouwen en zelfredzaamheid
d. het ontstaan van nieuwe mogelijkheden en kansen.
ontwikkelingstrajecten (developmental pathways):
• zijn trajecten die uiteindelijk tot pp kunnen leiden. De vraag is wanneer de problemen beginnen. Er wordt veel onderzoek gedaan naar verdwijnen pp (discontinuity - gedrag kan ook veranderen - developmental transition) en blijven bestaan pp(continuity).
• Equifinaliteit: wanneer verschillende trajecten tot dezelfde uitkomst kunnen leiden.
• Multifinaliteit: wanneer een specifieke risicofactor meerdere uitkomsten heeft.
• Multidetermined: pp ontstaat door een combinatie van factoren.
• Vraag van specificity: Is het zo dat een risicofactor de kans vergroot op specifieke stoornis of juist algemene kans op stoornissen vergroot.
• Transacties: verzamelijk van interacties tussen kind en sociale context: ze veranderen door de tijd, zijn wederzijds en dynamisch.
Cognitieve theorie Piaget en Ego psychologie Erikson: pp moet begrepen worden op basis van fasen in ontw.
Ontwikkelingsfasen zijn kwalitatief verschillend in plaats van kwantitatief en de volgorde van de fasen is onveranderlijk. De transitieperiode tussen fases gaat samen met spanning en onrust.
Developmental delay: ontwikkeling gaat te langzaam dan verwacht. Regression: een kind valt terug in disfunctioneel gedrag.
Asynchrony: Een kind ontwikkelt op sommige vlakken erg goed en op andere vlakken blijft het kind achter.
Precocity: een versnelling in de ontwikkeling gaat gepaard met psychopathologie Developmental deviation: in dit geval is het gedrag van een kind in alle ontw. fasen afwijkend
Adaptational failure: kind kan niet voldoen aan de verwachtingen van de omgeving, dit is lastig.
longitudinale onderzoeksopzet (Verschillende manieren dat dit kan worden toegepast? (Retrospectief, follow-backstrategy, Population Bias, Follow-up Strategy, Cohort effecten, Cross sectional strategy, Longitudinal cross section approach?
- Retrospectief: individuen moeten terug denken aan kindertijd (interview/zelfrapportage) - niet objectief.
- Follow-back strategy: inzicht krijgen in de levensfasen van kinderen met pp, door indrukken van docenten/rechters over het kind te lezen - over ene kind is meer info dan andere kind - info is te algemeen.
- population bias: klinische populaties hoeven niet representatief te zijn voor alle kinderen met pp.
- Follow-up strategy: kinderen doen van jongs af aan mee aan onderzoek, de ontwikkeling van pp is in beeld.
- cohort effect: we kunnen niet aannemen dat kinderen in verschillende decennia geboren zelfde 0-punt hebben.
- Cross sectional strategy: verschillende leeftijdsgroepen worden in dezelfde periode onderzocht.
- Longitudinal cross sectional approach: kinderen van verschillende leeftijdsgroepen worden op zelfde moment gevolgd totdat de kinderen uit de jongere groep dezelfde leeftijd bereiken als de ouderen, leeftijdtrends.
multivariate statistische technieken (Wat is het? 1) Wat is een mediator? 2) een moderator? 3) Observed variables? 4)latente variabele?
• Relatie tussen onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele onderzoeken door statistische modellen.
• Mediator:
causale variabele,alleen door de aanwezigheid van deze variabele is er een relatie tussen de variabelen.
• Moderator:
variabele die de sterkte of richting van de relatie tussen de 2 variabelen beinvloedt (niet veroorzaakt).
• Metingen van gedrag worden observed variables genoemd, latente variabele: construct wat men onderzoekt.
Normatieve ontwikkeling
normale ontwikkeling in kaart brengen
Bij normale ontwikkeling letten op:
- Biologische context(aanleg)
- Individuele context(cognitieve ontw) en emotionele ontwikkeling (hechting/zelfconcept)
- Sociale context (hoe wordt kind gesocialiseerd/moraliteit). Sekse heeft invloed op alle bovenstaande.
- Familiecontext (invloed op kind, interactie ouder/kind en opvoedingstijl)
- Culturele factoren: etniciteit, waarden en normen en sociale klassen.