genetica / erfelijkheidsleer Flashcards
(57 cards)
gen (genen)
afgebakend stuk DNA
genetica
de studie naar erfelijke informatie die vastligt in de nucleotidevolgorde van het DNA
genotype
alle genen van een individu
fenotype
alle waarneembare kenmerken van een individu
het resultaat van een wisselwerking tussen het genotype en de milieufactoren
locus (loci)
vaste plaats op het chromosoom waar de gen zich bevindt
homologe chromosomen
het is een paar van overeenkomstige chromosomen die een organisme van zijn twee ouders erft.
hebben dezelfde loci, maar de allelen kunnen anders zijn
allel
een variant van een gen en codeert voor een andere vorm van dezelfde eigenschap of kenmerk
homozygoot
(+ benaming bij plant en dier)
de twee allelen zijn hetzelfde (identiek)
benaming bij:
-plant = zaadvast
-dier = raszuiver
heterozygoot
(+ benaming bij plant en dier)
je hebt 2 verschillende allelen
benaming bij:
-plant = hybride
-dier = bastaard
dominante allel
is het allel dat sowieso tot uiting komt als je het hebt
(grote letter)
recessief allel
is het allel dat alleen tot uiting komt als je het dominante allel niet hebt
(kleine letter)
codominantie
het verschijnsel dat een heterozygoot organisme allelen heeft die beide even dominant zijn en dus beide tot uiting komen
partiële of intermediaire dominantie
hierbij beïnvloeden de allelen elkaar zodanig dat elk allel slecht gedeeltelijk tot uiting komt
= mengvorm
= intermediair fenotype
diploïd
de chromosomen zijn dubbel aanwezig
= meeste lichaamscellen
haploïd
de chromosomen zijn in enkelvoud aanwezig
= gameten
gameten
geslachtscellen
monohybride kruisingen
er word hierbij gelet op 1 eigenschap, waarbij 1 genenpaar is betrokken
reciproke kruisingen
hierbij verwisselt men de genotypen en fenotypen van de ouders
(om te kijken of dit een invloed heeft)
uniformiteitswet
= 1ste wet van Mendel
als je 2 homozygote individuen kruist, die maar in 1 kenmerk verschillen, zijn de F1-nakomelingen onderling identiek
splitsingswet (bij dominante-recessieve overerving)
= 2de wet van mendel
bij onderlinge kruisingen van individuen uit de eerste uniforme generatie krijg je bij dominant-recessieve overerving nakomelingen met verschillende fenotypes, in een vaste getallenverhouding (1:3)
splitsingswet (bij een intermediair overervend kenmerk)
hierbij krijg je een 1:2:1 verhouding
terugkruising
= testkruising
je kruist een recessief individu met een individu die het dominante kenmerk heeft en kan hieruit het genotype van de dominante individu te weten komen
dihybride kruisingen
een kruising waarbij naar twee erfelijke eigenschappen wordt gekeken
onafhankelijkheidswet
= 3de wet van mendel
de verschillende kenmerken worden onafhankelijk van elkaar overgeërfd