Voortplanting Flashcards

(63 cards)

1
Q

parthenogenese

A

produceren van gameten waaruit zonder bevruchting een nieuw individu groeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gonaden

A

geslachtsklieren
bv. eierstokken, teelballen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gameten

A

geslachtscellen
bv. eicellen, zaadcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bevruchting

A

het proces van de vereniging van een zaadcel en een eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zygote

A

de cel die ontstaat na de bevruchting
=bevruchte eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

differentiatie

A

de ontwikkeling van gespecialiseerde structuren.
–> zygote gaat delen door mitose en vormt gespecialiseerde cellen, weefsels, organen van het organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geslachtsdimorfisme

A

het verschil in uiterlijk tussen mannetjes en vrouwtjes van dezelfde soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

eicelmoedercellen

A

= oögoniën
bouwstenen eicellen
–> bevatten 46 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

follikelcellen

A

kleine cellen die rondt een primaire eicel worden gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

primaire follikels

A

zijn de primaire eicellen en de follikelcellen samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

glasvlies

A

= pellucidevlies
een amorfe laag die wordt afgescheiden door de follikelcellen rond de eicel
+ beschermt de eicel en zorgt dat er maar 1 zaadcel kan binnendringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

secundaire follikel

A

de primaire follikel maar dan met een glasvlies/pellucidevlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tertiaire follikel

A

= Graafse follikel
een secundaire follikel maar met een follikelholte gevult met follikelvocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ovulatie

A

het moment waarop de rijpe follikel barst en de eicel vrijkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oestrogeen

A

hormoon dat in follikelvocht zit
- terug vormen baarmoederslijmvlies
- remt productie van FSH
- belangrijk voor de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gele lichaam

A

= corpus luteum
de gewijzigde follikel na de ovulatie
vormt oestrogeen en progesteron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

primaire eicel

A

= oöcyt 1
voor de geboorte startte oöcyt met de meiotische deling die wordt geblokkeerd in profase 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

secundaire eicel

A

=secundaire oöcyt
vanaf de puberteit, door FSH en LH, wordt de eerste meiotische deling voltooid. Normaal 1 oöcyt per maand.
meiose 2 wordt geblokkerd in metafase 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

rijpe eicel

A

= oötide
heeft een externe prikkel nodig om meiose 2 te laten uitvoeren (zaadcel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

poollichaampjes

A

een cel die ontstaat bij het vormen van een eicel
–> wordt afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

menstruatie

A

de periodieke afstoting van de binnenbekleding van de baarmoederwand (baarmoederslijmvlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

GnRH

A

= gonadotrophine Releasing Hormoon
stijging hiervan zet de seksuele rijping in gang
zet de hypofyse aan tot de productie van FSH en LH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

FSH

A

= follikelstimulerend hormoon
zorgt in de eierstok voor de rijping van primaire follikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

LH

A

= luteïniserend hormoon
zorgt voor de ovulatie en vorming geel lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
corona radiata
enkele lagen follikelcellen die rond het glasvlies zitten na de ovulatie
26
fimbria
vangarmpje van de eileider. Ligt dicht bij de eirestokken
27
progesteron
- bereid het slijmvlies van de baarmoeder voort op een innesteling van een bevruchte eicel = houdt het intact - laat de lichaamstemperatuur stijgen - remt productie LH
28
HGC
zorgt ervoor dat het gele lichaam intact blijft tot de placenta de functie ervan kan overnemen
29
Oögenese
Vorming van een rijpe eicel
30
3 zwellichamen
kunnen zich vullen met bloed --> erectie
31
de eikel
= glans ronde uiteinde van het geslachtsorgaan
32
de voorhuid
zit voor de eikel want de eikel is gevoelig
33
urogenitale buis
buis waar urine en sperma het lichaam kunnen verlaten
34
scrotum
= de balzak --> bevind de testes zich in
35
de teelballen
= testikels, testes 2 ronde klieren die zaadcellen en hormonen produceren
36
bijballen
opslagplaats voor de spermatozoïden
37
zaadleiders
lijden zaadcellen van de bijbal naar de prostaat
38
de prostaat
klier die melkachtige prostaatvocht produceert --> bevordert en beschermt de zaadcellen + de urinetoevoer wordt afgesloten tijdens zaadlozing
39
de zaadblaasjes
2 klieren die uitmonden in de zaadleiders en produceren zaadvocht dat de zaadcellen energie geeft + beschermt tegen de zure omgeving van de vagina
40
sperma
1-3% zaadcellen de rest is vocht afkomstig van de prostaat en zaadblaasjes
41
klieren van Cowper
- exocriene klieren - zorgen bij ejaculatie voor afscheiden van voorvocht (kuist de urogenitale buis + goed glijmiddel)
42
de testis
produceren zaadcellen en testosteron
43
zaadbuisjes
bevindt zich in een lobje + in de wand hiervan worden zaadcellen gemaakt
44
cellen van Leydig
liggen tussen de zaadbuisjes + produceren testosteron
45
cellen van sertoli
bevinden zicht in de wand van de zaadbuisjes = voeding/-steuncellen --> vormen inhammen waar rijpende spermatozoïden zich in bevinden
46
spermatogenese
zaadcelproductie
47
spermatogoniën
zaadmoedercellen = een soort stamcel
48
spermatocyt
is 1 van de 2 gevormde spermatogoniën die gegroeid is en verder deelt
49
spermatiden
de cellen die ontstaan na de meiose
50
spermatozoïden
gedifferentieerde spermatiden = spermatiden die zijn aangepast en dus zijn afgewerkt
51
LH (bij de mand)
gonadotrofine B --> zet de cellen van Leydig in gang = aanmaak testosteron
52
FSH (bij de man)
gonadotrofine A zet samen met testosteron de cellen van Sertoli aan tot stimulering van de vorming van de zaadcellen
53
inhibine
word geproduceerd door de cellen van Sertoli en verhindert de FSH-vorming in de hypofyse
54
anticonceptie
zwangerschap voorkomen
55
natuurlijke anticonceptie
- kalendermethode - temperatuursmethode - billings ovulatiemethode
56
barrièremiddelen (anticonceptie)
- mannencondoom - vrouwencondoom
57
intra-uteriene methode (anticonceptie)
- koperspiraaltje - hormoon spiraaltje
58
hormonale anticonceptie (2 hormonen)
- de combinatiepil - de vaginale ring - de anticonceptiepleister
59
hormonale anticonceptie (1 hormoon)
- hormonaal implantaat - de prikpil - de minipil
60
sterillisatie van de man
vasectomie
61
zuigcurettage
een medische ingreep waarbij de baarmoeder word leeggezogen
62
bevruchtingsmembraan
verhindert dat andere zaadcellen de eicel kunnen binnendringen
63