GESCH A1, A2 Flashcards

1
Q

Benoem de historische vragen op. (4)

A
  • Vragen over het verleden
  • Vragen over de relatie heden-verleden
  • Vragen over de totstandkoming van historische kennis
  • Vragen over historische beeldvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Referentie kader:

A

/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ca. 3500 v.C.

A

Ontstaan van het eerste schrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ca. 800 v.C.

A

De mythologische stichting van Rome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ca. 500

A

De val van het West-Romeinse rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ca. 1450

A

De val van het Oost-Romeinse rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ca. 1750

A

Het begin van de industrialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ca. 1945

A

Het einde van de Tweede Wereldoorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Begrippen: Ruimtelijke vlak (5)

A

/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verwijst naar het plaatselijke (wijk, gemeente, stad,…)

A

Lokaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verwijst naar de regio (streek, provincie, gewest,…)

A

Regionaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verwijst naar de staat of het land

A

Nationaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verwijst naar het werkblad

A

Continentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verwijst naar de wereld

A

Globaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Begrippen: Ruimte structuur (4)

A

/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De stad

A

Stedelijk ruimte

17
Q

Het platteland

A

Rurale ruimte

18
Q

Landinwaarts, niet gericht op de zee

A

Continentale ruimte

19
Q

In of aan zee

A

Maritieme ruimte

20
Q

Begrippen (4)

A

/

21
Q

Een open landschap of een open samenleving

A

Open ruimte

22
Q

Een gesloten landschap of een gesloten samenleving

A

Gesloten ruimte

23
Q

Het middelpunt van een gebied

A

Centrum

24
Q

Aan de rand van een gebied, verwijderd van het centrum

A

Periferie

25
Q

Domeinen (4)

A

/

26
Q

Machthebbers zoals koningen en het grondgebied waarover ze heersen. Het gaat ook over machtsverhoudingen en over rechten en plichten.

A

Politiek

27
Q

De verschillende groepen mensen in de samenleving. Die indeling kan gebeuren op veel manieren: volgens rijkdom, politieke macht, godsdienst, …

A

Sociaal

28
Q

Wat mensen doen om te (over)leven. Economische activiteiten zorgen voor voedsel, kleding, onderdak, … of voor een inkomen om dat aan te schaffen. We doen aan landbouw, handen, nijverheid.

A

Economie

29
Q

Kunst, godsdienst, wetenschap, techniek, onderwijs, … Ook onze dagelijkse gewoonten zoals eten, drinken, mode en ontspanning behoren tot dit domein

A

Cultuur

30
Q

Soorten bronnen (6)

A
  • Historische bronnen
  • Historische werken
  • Primaire bronnen
  • Secundaire bronnen
  • Geschreven bronnen
  • Ongeschreven bronnen
31
Q

Wat is het verschil tussen historische bronnen en werken?

A

Bronnen zijn voorwerpen uit het verleden en getuigenissen over het verleden. Werken zijn het resultaat van een wetenschappelijk onderzoek dat na de feiten met behulp van bronnen en andere werken is gemaakt.

32
Q

Verschil tussen primaire en secundaire bronnen?

A

Primaire: gemaakt door mensen die rechtstreeks zijn betrokken bv ooggetuigen
Secundaire: gemaakt door mensen die niet rechtstreeks zijn betrokken, bv. vaak ik een andere tijd

33
Q

Verschil tussen geschreven en ongeschreven bronnen?

A

Ongeschreven: verder verdeeld in mondelinge en materiële bronnen.

34
Q

Geeft de bron een antwoord op de historische vraag?

A

→ is de bron BRUIKBAAR

35
Q

Geeft de bron een antwoord dat algemeen geldt voor die periode?

A

→ is de bron REPRESENTATIEF?

36
Q

Geeft de bron een JUIST antwoord op de historische vraag?

A

→ is de bron BETROUWBAAR?

37
Q

De kennis die we hebben van het verleden is bepaald door?

A
  • de beschikbaarheid van bronnen
  • de interpretatie die we aan de bronnen geven
38
Q

Waarom gebruiken geschiedkundigen historische redeneerwijzen?

A
  • om feiten met elkaar IN VERBAND te brengen
  • om informatie te STRUCTUREREN